Waarschijnlijk ging Bettink zich wat al te eigenmachtig gedragen. Op 10 de cember 1736 schrijven de markerichter en gecommitteerden van Leesten aan de provisoren van het Bornhof dat zij Bettink schriftelijk verwittigd hebben dat deze hun rechten kort. Markerichter en geërfden willen alleen in uiterste nood zaak een proces met de provisoren aangaan, maar zij zijn wel verplicht voor de belangen van de marke op te komen. Bettink heeft een hek op de Leestense straten geplaatst, dat hij alleen zou willen afbreken wanneer hij pacht krijgt we gens het weiden van schapen aldaar. Aan Bettink is echter het gebied in 1670 slechts in pacht gegeven en hij is nu nog vijf jaar pacht a ƒ4.'s jaars schuldig. Bovendien heeft Bettink bomen gepoot op een plaats waar dat niet mag. Op 2 januari 1737 antwoordt de rentmeester van het Bornhof dat de provi soren van mening zijn dat het goed Bettink niets te maken heeft met Leesten, maar dat het met zijn onderhorige landerijen onder een andere marke in de buurschap Eme ligt. Leesten neemt hier geen genoegen mee. Op 6 februari wordt op last van bur gemeester Jan Adriaan Sloet, heer van Oye en Diepenbroek, in zijn hoedanig heid van markerichter van Leesten, van gerechtswege aanzegging gedaan dat Bettink met ingang van Petri 1737 geen schapen of ander vee op de Leestense straten mag weiden. Het geplaatste hek moet verwijderd worden. Kennelijk heeft dit geen gevolg. Op 25 maart 1737 wordt beslag gelegd op Bettink wegens de vijf jaar achterstallige pacht van ƒ20.Als gevolmagtigde voor de marke Leesten treedt dr. Bernard Huinink op. Dan komt het Bornhof in het geweer. Vertegenwoordiger voor Bettink en het Bornhof is dr. Philip Carel Schoemaker. Hij bericht op 10 april dat zijn princi palen niet zonder de uiterste bevreemding hebben vernomen dat pacht betaald zou moeten worden. De genoemde gronden waren altijd privé bezit. In juni 1737 kan het proces beginnen en dan wordt het pas goed voer voor advocaten. Het gehele dossier is 10 cm dik. In 1741 wordt het Bornhof in het ongelijk gesteld, maar wordt opnieuw een proces aangespannen. Pas op 27 januari 1751 volgt de uitspraak. Het Bornhof is de verliezende par tij. In de redenen van het gewijsde worden de verschillende bewijsstukken besproken. Hieronder een korte weergave van de overwegingen: - de vier getuigen, op 20 februari 1737 opgeroepen door Leesten, 'alle bouw lieden onder den Kerspel van Warnsvelde', verklaren dat zij het gebied wel kennen 'en dat sij van alle tijden hebben gehoord dat dezelve aan de marke van Leesten was toebehorende'. Toegevoegd wordt dat de getuigen be trouwbaar zijn en geen belang bij de zaak hebben - Arend Gerrits, bouwman op Bettink, heeft in 1670 een boete betaald van ƒ7.en 10 stuivers wegens plaggen maaien - de markerichter, de heer van Dorth, heeft voor de marke in het gebied een hek gehangen 57

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1989 | | pagina 7