Het stadsbestuur neemt op 22 februari 1796 de beslissing 'Garrit Verstege' te
benoemen als stadsomroeper. Hij stond bovenaan de nominatie, opgesteld
door de vijf compagnieën, die was goedgekeurd door de meerderheid van de
burgerij. Geurt Versteeg wordt beëdigd op 1 maart. Hij is nu stadsambtenaar.
In de ambten van de stad zit een zekere classificatie: Versteeg is als omroeper
stadsambtenaar Derde Klasse, hetgeen neerkomt op: 'ambtenaren tot welker
aanstellinge de approbatie van de regering wel werd vereischt, doch (die) geen
tractement uit stads kas genieten, en tot de politie behooren'.
Wat het tractement betreft, hiervan wordt opgemerkt dat hij 'zijn verdien
sten niet kan bepalen'. De reden hiervan is niet nader aangegeven.
Van vader op zoon
In het Memoriën- en Resolutiënboek van de stad Zutphen (OAZ, inv.nr. 71)
staat bij 19 februari 1806 aangetekend dat Geurt Versteeg aan de magistraat
heeft gevraagd vanwege een 'aangekomen kwetsing der heupzenuw, waarvan
het volkomen herstel, blijkens de verklaring van den chirurgijn G. J. Milius
niet dan langzaam te wagten ware'. Met andere woorden: Versteeg is ziek
en kan zijn taak niet volbrengen. Hij heeft echter een oplossing, die tijdelijk
bedoeld is. Wanneer zijn oudste zoon, Johan Hendrik, die al 19 jaar is, de
functie van stadsomroeper nu eens zou kunnen waarnemen dan kan intus
sen het genezingsproces voortgang hebben en blijft de baan verbonden aan zijn
persoon.
De magistraat stemt met dit verzoek in en benoemt Johan Hendrik tot tijde
lijk stadsomroeper.
Deze Johan Hendrik Versteeg (geboren 31 december 1786 te Zutphen)
trouwde op 10 november 1807 met Antonia te Grootenhuis. Uit de geboorte
akten van de kinderen van dit echtpaar blijkt dat Johan Hendrik stadsomroe
per was tot ongeveer 1819. In dat jaar wordt hij in de 'Lijst van verschillende
ambten en bedieningen in de gemeente Zutphen van den 6. Mei 1819'
marktmeester genoemd. Vader Geurt Versteeg heeft zijn functie van stadsom
roeper niet meer kunnen vervullen. Zijn laatste beroep was wolspinner. Hij
overleed op 16 april 1824 op 68-jarige leeftijd.
Taak en betaling
Johan Hendrik kreeg in 1819 als marktmeester 300 gulden per jaar. Het bedrag
kan achteraf pas vastgesteld worden, want tevoren kan nooit berekend worden
hoe vaak de marktmeester een wagen of kar met vis heeft gekeurd, om maar
iets te noemen. Per 'keuring' verdiende hij 30 cent.
Wie vergelijkingen maakt met andere salarissen, ziet dat de commissaris van
72