zijn noeste werkers, de darren de luie profiteurs van andermans arbeid, en de
horzels de slimmerikken die de goede vondsten voor de neus van de werkers
wegkapen. Zoudt u de archivarissen de bijen noemen en de historici de darren?
Of misschien zelfs de horzels?
Het is maar beter zo'n vergelijking niet al te ver door te voeren. Het zou ook
oneerlijk zijn voor zowel de archivarissen als de historici. Toch is er wel enig
verschil van instelling tussen beide beroepsgroepen. Wie van u de prachtige
film 'De naam van de roos', gemaakt naar de bestseller van Umberto Eco, ge
zien heeft, moet getroffen zijn door de verfilming van de grote brand van de
abdijbibliotheek, een waar archief van de intellectuele schatten die de bescha
ving in de loop der eeuwen heeft voortgebracht en die veelal nog slechts in één
exemplaar daar aanwezig zijn. De bibliotheektoren die in het boek zo'n raad
selachtige structuur heeft, dat de lezer zich er nauwelijks een voorstelling van
kan maken, komt in de film ineens tot leven, alvorens in vlammen op te gaan.
Kenmerkend is het verschil in houding tussen de twee hoofdrolspelers bij de
brand van de bibliotheek. De oudste van de twee, de wereldwijze monnik Wil
lem van Baskerville, beseft onmiddellijk wat een ramp er gebeurt. Hij begrijpt
dat een stuk verleden onherroepelijk verloren gaat en grist links en rechts een
paar kostbare manuscripten bij elkaar om toch nog maar zoveel mogelijk te
redden. Graag zou ik in hem de archivaris herkennen. De jongste, zijn onerva
ren en wat naïeve leerling Adso, die zijn tijd onledig houdt met het verleiden
van een onschuldig lijkend dorpsmeisje dat zich even later als een tovenares
ontpopt, snapt in het heetst van het vuur nog niet wat er gaande is en staat wat
verdwaasd naar zijn meester te roepen om vervolgens, eenmaal buiten de bran
dende toren beland, te gaan dagdromen over hoe het nu verder moet. Manu
scripten vindt hij mooi, maar ze zijn niet het einde voor zijn brein. Er is nog
meer op de wereld. Ik waag het in de jonge Adso het archetype van de huidige
historicus te zien. Maar ook dat is natuurlijk boud en vermetel.
Die scene brengt mij tot de wat lugubere vraag die elke historicus zich diep in
zijn binnenste wel eens stelt, en sommigen zelfs meer dan eens. Zou het
- behalve natuurlijk voor de werkgelegenheid van het archiefpersoneel - erg
zijn als er geen archieven waren? Ik moet bekennen, en ik denk dat ik dan voor
heel wat collega-historici spreek, dat ik wel eens van zo'n archiefloze wereld
droom. Zeker wanneer er weer een prachtig boek verschenen is dat op jaren
onderzoek steunt en dat me met de neus drukt op alles wat ik zou kunnen doen
als ik de kat met negen levens was. Historici hebben een haat/liefde-verhou
ding tot archieven. Ze hebben het archief nodig, broodnodig zelfs, maar tege
lijk haten ze diep in hun binnenste die eindeloze en onoverzienbare hoeveelheid
papier waar ze slecht met de grootst mogelijke moeite hun weg in kunnen vin-
26