Veel citeert men ook een brief van de graaf van Nieuwenaar aan Lodewijk van Nassau, geschreven te Keulen tegen eind november. Het gaat hier om twee brieven, van 27 en 28 november; de oorspronkelijke teksten, gepubliceerd in 1837, bevatten een paar interessante nuanceringen.6 Datzelfde geldt voor de bij ons weten nooit benutte brief van proost Morillon uit Brussel aan Granvelle, gedateerd 30 november. Hierin staat in een postscriptum een opmerking over de plundering van Zutphen, die ons kan helpen beter zicht te krijgen op het werkelijk gebeurde.7 De vijfde brief is die van het Kamper stadsbestuur aan dat van Enkhuizen, in grote haast verzonden op 27 november en afgedrukt bij Bor in een verdacht modern aandoende spelling. Zelfs deze vanouds bekende brief bevat voor ons doel nieuwe aspecten.8 Maanden en jaren na de ramp Uiteraard zijn berichten uit later tijd met nog veel meer omzichtigheid te ge bruiken dan die uit de eerste twee weken na de gebeurtenissen zelf. Dat geldt dan met name voor het elegische gedicht Tristia van de hand van de kersvers benoemde Zutphense schoolrector Henricus Harius. Het is duidelijk geschre ven door iemand die al in oktober 1572 de stad had verlaten en pas eind januari 1573 terugkeerde. Hij had de treurige novemberdagen zelf dus niet te Zutphen meegemaakt, maar des te schokkender kwamen op hem dan ook de gevolgen van de verovering over. Ongeveer een half jaar na de val van Zutphen droeg hij dit gedicht op aan zijn oud-professor van Leuven, Elbertus Leoninus, de latere kanselier van Gelderland. Dit alles en de geforceerd-klassieke poëtische vorm betekenen evenzovele 'kleurfilters', die ons het zicht op de ware gebeurte nissen bemoeilijken. Toch is het niet onmogelijk om zelfs uit deze 172 tweerege lige verzen nog enige feitelijke informatie te puren, waarop zelfs dr Bruins in zijn lezing van 16 november 1922 niet de aandacht heeft gevestigd.9 Sinds 1935 kennen wij de brief die de bisschop van Deventer, Aegidius de Monte, op 3 april 1574 stuurde aan de landvoogd. Helaas heeft de uitgever er van, Dalmatius van Heel, een vijftal woorden gewoon weggelaten en acht ande re verkeerd gelezen. Vooral heeft hij ook over het hoofd gezien, dat deze brief aan de landvoogd op dat moment onmogelijk nog gericht kon zijn aan Alva, die immers al begin december 1573 uit de Nederlanden vertrokken was. Diens opvolger Requesens stond van meet af aan bekend als veel zachtzinniger dan de IJzeren Hertog; daar speelde de slimme zuiderling De Monte handig en ele gant op in. Deze brief heeft er zeker toe bijgedragen, dat Zutphen niet lang daarna zijn eigen bestuur en andere voorrechten terugkreeg, en verdient alleen al daarom in de stadsgeschiedenis een grotere bekendheid dan tot nu toe. Om dat bovendien De Monte in november 1572 te Deventer verbleef (dus dichtbij) en in zijn brief melding maakte van enkele beproevingen die de Zutphenaren 4

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1989 | | pagina 6