In augustus vroegen twee schippers hulp van het gemeentebestuur. Zij waren door het Schippersgilde als lid geweigerd, hoewel zij het burgerrecht hadden. Het Schippersgilde werd gelast de bewuste schippers als lid aan te nemen. Eind juli 1795 begon een andere krachtmeting tussen gilden en stadsbestuur. Het Kramersgilde verlangde, dat er dat jaar geen kermis zou worden gehouden, in verband met de zorgelijke tijden voor de winkelkooplieden. Een afvaardi ging uit de burgerij wenste juist wèl een kermis ten bate van de bevolking. Het gemeentebestuur besliste vóór de kermis. Er ontstond een bestuurlijke machtsstrijd, waarin ook het Commité van Waakzaamheid, de Hollandse gar nizoenscommandant en de Franse garnizoenscommandant werden gemengd. Waarschijnlijk is de kermis wèl doorgegaan, en leed het gilde dus een neder laag.4 Nog op een andere manier werd het gildewerk bedreigd. De Franse bezetting stelde eisen. In 1795 was er al een plan een deel van het Gildehuis als kazerne te gaan gebruiken. Begin 1798 werd de Gildekamer tot schermzaal voor het gar nizoen bestemd.5 Begin 1797 deden de gilden van Zutphen gezamenlijk een poging om het tij te keren. Op landelijk niveau was toen een discussie gaande over het voortbe staan van de gilden. De Zutphenaren richtten zich tot de Nationale Vergade ring. Zij droegen de volgende argumenten aan tegen het opheffen der gilden: - De gilden bestaan al eeuwen en brengen de stad welvaart. - Bij afschaffing zullen kooplieden van over de grens met de winst kunnen gaan strijken, wat ook een daling van de inkomsten van de schatkist zal be tekenen. - De gilden zijn niet strijdig met het streven naar gelijkheid, aangezien ieder, die aan de wet van de stad voldoet 'tegenwoordig' lid van een gilde kan wor den.6 Het probleem van de vrije vestiging en vrije handel bleef spelen. Eind 1795 vroeg het Kramersgilde aan het stadsbestuur nog eens opheldering hierover. Niet alleen het Kramersgilde richtte zich verscheidene keren tot het stads bestuur, ook van het Tappersgilde bij voorbeeld kwam een klacht hierover. Vóór oktober 1798 werd meestal ten gunste van de oude gilderegels beslist.7 De onzekerheid nam nog toe toen in 1798 de nieuwe Grondwet was aangeno men, maar er nog geen uitvoeringsregels waren vastgesteld.8 Een publikatie van het Uitvoerend Bewind d.d. 25-5-1798, die enerzijds sprak van het opheffen der gilden, anderzijds van het handhaven van de orde, maakte de toestand niet overzichtelijker.9 Golden afspraken in vroeger jaren met het Smedengilde gemaakt over verdeling van het werk van de smeden voor de stad nog steeds? Mochten mensen, die geen bakker waren, soms zelfs uit Warnsveld kwamen brood verkopen in Zutphen? 65

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1988 | | pagina 7