geplaatst om alle oud-gildeleden te laten weten, dat men zich voor of op 15 ok
tober 1816 moest aanmelden, indien men meende aanspraak te kunnen maken
op een deel van het gildebezit.38
Er werd nog veel vergaderd alvorens op 2 april 1817 de lang verwachte verde
ling plaats vond.
149 Gildeleden kregen elk 12 gulden, voor ontvangst waarvan zij zelf of hun
zaakgelastigde tekenden. Er resteerde nog 6 gulden; dit bedrag ging naar de
diaconie voor het verzorgen van enkele weeskinderen.39
Er was tevoren een poging gedaan om de brandemmers van het gilde, die
overal verspreid waren, aan de gemeente te verkopen; de adressen aan de ge
meente hierover bleven echter onbeantwoord, de verkoop van de brandemmers
is niet gelukt.40
Het doodslaken, dat nog tot in het jaar 1814 regelmatig tegen een kleine ver
goeding werd uitgeleend,41 werd geschonken aan de diaconie te Zutphen.42
Ondertussen waren de bezittingen van het gewezen Schippersgilde al in 1815
weer aan de leden van dit gilde overgedragen;43 ook de leden van het Vierge-
kroonde Gilde verzochten om teruggave van hun eigendommen; dit gebeurde
in januari 1817.44
De laatste fase in de strijd om het bestaan van de gilden
In de eerste jaren van de regering van Koning Willem I bleek een meerderheid
van de provinciale en stedelijke autoriteiten voor het herstel van de gilden te
zijn, maar de Raad van State adviseerde negatief over een wetsontwerp, dat dit
herstel mogelijk zou maken; pas in oktober 1818 viel de definitieve beslissing:
bij Koninklijk Besluit werd gekozen voor een politiek van economische vrijheid
en tegen heroprichting van de gilden.45 Gedeputeerde Staten verzochten begin
november 1818 het gemeentebestuur van Zutphen een overzicht op te sturen
van de nog aanwezige kassen van de voormalige gilden, waartoe een voorge-
druk formulier werd bijgevoegd. Een afschrift hiervan werd aan Evert Broeker
gestuurd, als lid van de commissie tot de vernietigde gilden, met het verzoek
dit behoorlijk ingevuld terug te sturen aan de burgemeesters.46
Wat er met de overgebleven kassen gebeuren moest, was nog niet wettelijk
geregeld. Dit gebeurde pas bij Koninklijk Besluit van 20 juli 1820: de overgeble
ven fondsen en bezittingen van de gilden werden niet tot staatseigendom ver
klaard, maar ook niet tot privé-eigendom van de voormalige gildeleden. De re
gering wenste, dat de fondsen beheerd zouden worden door de gemeente, en
dat hun opbrengst zoveel mogelijk zou worden gebruikt voor het doel, waar
voor de fondsen aanvankelijk gevormd waren (hulp aan steunbehoevenden).47
Op 18 september 1820 ontving het gemeentebestuur van Zutphen van Gede
puteerde Staten de bepalingen omtrent de liquidatie der overgebleven fondsen
73