gen na de vergadering van de ontevreden gildebroeders werd er een commissie uit de gildemeesters gevormd om met de burgemeester te gaan overleggen hoe de verdeling van de voorraad van het gilde zou moeten plaatsvinden. De burgemeester, W. R. Op ten Noort, verklaarde het rekest der ontevrede nen niet in overweging te willen nemen, omdat hij twijfelde aan de bevoegdheid van deze commissie om namens het Kramersgilde te spreken, aangezien er geen gildemeesters in zaten; hij verzocht de commissie uit de gildemeesters hun pro bleem schriftelijk aan hem kenbaar te maken. Begin november 1813 werd deze brief verzonden. Hierin werd gezegd, dat ondergetekenden beseften, dat door de inlijving van het Koninkrijk Holland in het Franse Keizerrijk, de tot dusver re gevoerde administratie van het Kramersgilde niet zo kon doorgaan, en dat zij graag zouden overleggen met de burgemeester over het controleren en af sluiten van de boeken vanaf 17 september 1798, de laatste keer dat dit officieel gebeurd was; en tevens over de wijze waarop de verdeling van de voorraad van het gilde plaats zou moeten vinden, aangezien deze voorraad nooit overgegeven was aan de provisionele commissarissen, zoals dat bij de andere gilden was ge beurd.35 Op dit schrijven kwam lange tijd geen antwoord; misschien niet zo verwon derlijk, aangezien enkele weken later de inlijving bij het Keizerrijk ongedaan gemaakt werd en Willem I de regering aanvaardde. In 1815 was er nog steeds geen antwoord ontvangen. Opnieuw stuurde een ontevreden groep gildeleden een rekest aan de burgemeester, waarin gevraagd werd de fiscaal E. Broeker te gelasten de gilde-eigendommen aan deze groep uit het Kramersgilde over te dragen en hem tevens te gelasten aan de leden verant woording af te leggen over zijn administratie. Dit verzoek werd toegestaan, een afschrift van het besluit werd aan E. Broe ker toegestuurd. Deze nam daar echter geen genoegen mee; hij riep de voorma lige bestuurders van het gilde bijeen, die unaniem besloten om een gedetailleerd adres te schrijven om duidelijk te maken dat het niet hun schuld was dat de gil- debezittingen nog niet verdeeld waren, aangezien zij al op 3 november 1813 een verzoek hiertoe aan de magistraat gedaan hadden, waarop tot op dit moment nog geen antwoord was gekomen.36 Het antwoord van de magistraat liet nog tot 31 maart 1816 op zich wachten; toen gaf burgemeester de Bruijn toestemming om de resterende gelden en effec ten van het voormalig Kramersgilde te verdelen onder allen, die hier op het mo ment van opheffing aanspraak op hadden kunnen maken, of - het is intussen tenslotte 18 jaar later - hun kinderen of andere erfgenamen.37 Op 16 mei 1816 werd een bijeenkomst in het Zwijnshoofd gehouden, toegan kelijk voor alle oud-gildeleden, waar ten overstaan van de burgemeester reke ning en verantwoording werd afgelegd over het financiële beheer van de jaren 1799 tot en met 1815. Voorts werden er berichten in de Arnhemsche Courant 72

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1988 | | pagina 14