De gildemeesters van het Kramersgilde hebben voet bij stuk gehouden, en
ondanks herhaalde aanmaningen van de provisionele commissarissen, de gilde-
bezittingen niet ingeleverd.
In 1801 waren alleen het Kramersgilde en het Schoenmakersgilde nog in ge
breke gebleven om alle eigendommen aan de commissarissen over te dragen.
De magistraat heeft toen advies gevraagd aan het Uitvoerend Bewind der Repu
bliek over deze kwestie.22 Er kwam als antwoord, dat de gilden volgens de wet
verplicht waren hun effecten, charters en papieren over te geven. Een extract
uit dit antwoord werd beide gilden toegezonden. Het Schoenmakersgilde gaf
de strijd op; de boekhouding van dit gilde werd op 24 maart 1801 aan de com
missie tot de vernietiging der gilden overhandigd.23
Het Kramersgilde reageerde met een door 36 leden ondertekend rekest aan
de commissarissen der vernietigde gilden, waarin herhaald werd wat de gilde-
leden ook in 1798 al naar voren gebracht hadden: 'het gaat hier niet om gilde-
goederen, maar om privé-eigendom van de gildeleden; dit mag niet in beslag
genomen worden zonder vergoeding'.24
Eind 1801 trad een nieuwe staatsregeling in werking, waarin de stedelijke au
tonomie ten dele werd hersteld, in zoverre, dat de stadsbesturen verantwoorde
lijk werden gesteld voor de regelingen nodig om iedere burger een eerlijk be
staan te verzekeren.25 In de grote steden werden de gilden toen feitelijk in ere
hersteld alleen zonder het woord gilde te gebruiken.
In Amsterdam gebeurde dit in 1802, in Rotterdam in 1803.26 Waarschijnlijk
door deze gebeurtenissen aangemoedigd, werden ook in Zutphen diverse re
kesten ingediend met het verzoek de gilden weer in te stellen. Deze werden in
handen gegeven van enkele leden van de magistraat, die hier in mei 1805 op rea
geerden (de rekesten waren ontvangen op 13 en 22 april 1803 en op 25 juli en
14 november 1804!).
Hun advies was de gilden weer in te stellen. Op 11 mei 1805 werd een overeen
komstig besluit gepubliceerd: 'de van ouds in Zutphen bestaan hebbende gilden
zullen met ingang van 1 januari 1806 worden gereïntroduceerd. Wel zullen de
voormalige gildebrieven herzien moeten worden'.27
In de loop van 1805 werd echter de Patentwet uitgevaardigd, waarin het recht
gegeven werd tot vrije bedrijfsuitoefening, onverschillig waar.28 Dit viel niet
te combineren met het weer invoeren van de gilden. Op 14 december 1805
maakten Burgemeesters, Schepenen en de Raad der stad Zutphen dan ook be
kend, dat zij besloten hebben het besluit van 11 mei 1805 om de gilden weer
in werking te stellen, op te schorten, 'aangezien de huidige situatie dit niet toe
laat'.29
De provisionele commissarissen bleven derhalve belast met het beheer van
de overgenomen gildebezittingen. Overigens hadden alleen het Schoenmakers
gilde, het Vissers- en Schippersgilde en het Viergekroonde Gilde bij de overna-
69