de manier te werk te gaan. Klaarblijkelijk heeft hij zijn voornemen kort daarop
tot uitvoering gebracht, want de door hem voorgezeten commissie uit de inge
zetenen besluit op 5 december in te stemmen met het afstaan van de genoemde
percelen. Een tijdens de vergadering gedaan voorstel om ook de percelen C 613
en 614 af te staan wordt met 7 tegen 5 stemmen verworpen. Opnieuw wordt
de voorwaarde betreffende de ondersteuning van na de grenswijziging behoef
tig geworden inwoners van De Hoven gesteld. Twee dagen later stemt ook de
Brummense raad in met de afstand van de door Zutphen bedoelde percelen,
echter onder voorwaarde dat ook de percelen C 7, 613 en 614 bij Zutphen zullen
komen. Brummen moet dan tevens ontlast worden van het onderhoud van een
gedeelte van de Baankstraat en de daarin gelegen duiker. In de brief waarin de
burgemeester deze wens aan Zutphen meedeelt bekent hij openhartig dat een
en ander alles te maken heeft met het verminderen (lees: afschuiven) van de
onderhoudskosten.
Aan het (onder)handelen over de bij de grenswijziging te betrekken percelen
komt dan nog geen einde. Zutphen laat per kerende post weten dat op het jong
ste Brummense voorstel alleen ingegaan kan worden als ook de percelen C 1
t/m 6 bij Zutphen zullen komen. De Voorstondensebeek zou dan een deel van
de gemeentegrens gaan uitmaken. Maar hier wil men in Brummen niets van
weten; uiteindelijk blijft men dan bij het eerder gedane voorstel om de percelen
C 35, 36 en 69 ook aan Zutphen af te staan, mits ingestemd wordt met de gestel
de voorwaarde betreffende de armenzorg.
Er was overeenstemming bereikt en in Den Haag kom men gaan werken aan
de wet tot verandering der grensscheiding tussen Brummen en Zutphen. Op 16
december 1862 werd de wet gepubliceerd. Op 1 januari 1863 werd Zutphen een
stuk grondgebied en een fors aantal inwoners rijker.
3. Armenzorg en kerkelijke grenzen
Kort voordat in 1857 de kwestie van de indeling van De Hoven bij de gemeente
Zutphen en de daarmee samenhangende grenswijziging ging spelen, had de ex
centrische ligging van deze buurtschap al aanleiding gegeven tot een andere dis
cussie. Aanleiding hiervan was de Armenwet van 1854. Deze bepaalde dat de
ondersteuning van de armen werd overgelaten aan de kerkelijke en bijzondere
instellingen van weldadigheid. Alleen in uitzonderingsgevallen zouden de bur
gerlijke overheden, in casu de gemeenten, hierin een taak hebben. Korte tijd
na de inwerkingtreding van de wet besloot de Brummense gemeenteraad dan
ook tot opheffing van het burgerlijk armbestuur.
De bepaling in de wet dat de geboorteplaats als domicilie van onderstand
gold was er al snel de oorzaak van dat de gemeentebesturen onenigheid kregen
over de steunverlening aan armen die in een andere gemeente dan die waarin
27