van Brummen is van mening dat deze bereidheid van Zutphen in financieel op
zicht niets voorstelt; nog steeds is er geen sprake van een schadevergoeding
zoals die door Brummen gewenst wordt. In juli 1859 laat de minister aan Ge
deputeerde Staten weten dat hij niet van plan is een wetsvoorstel tot grenswij
ziging aanhangig te maken zolang Brummen en Zutphen het niet eens kunnen
worden. Zo belangrijk vindt hij de zaak nu ook weer niet. Verder is hij van
mening dat Zutphen terecht stelt dat de uitbreiding met het gebied van De
Hoven voor deze gemeente extra kosten met zich mee brengt, met name ten
aanzien van het onderwijs en de armenzorg, zodat op de door Brummen be
weerde derving van gemeentelijke inkomsten wel valt af te dingen. In een
nieuw, aan de raad van Brummen gericht verzoekschrift, gedateerd 1 augustus
1859, herhalen J. Wigman, J. D. Franken, H. en G. J. Beker de al in 1857 ge
uite wens. Zij dringen aan op een spoedige oplossing, daar de gemeente Zut
phen hen bij wijze van uitzondering alleen nog voor het jaar 1859 wil toestaan
om van de stadsweiden gebruik te maken. De raad erkent opnieuw de billijk
heid van het verzoek, maar stelt zich op het standpunt dat hij er alles aan ge
daan heeft om de zaak tot een goed einde te brengen.
Een nieuwe fase breekt aan met het bij brief van 5 februari 1860 aan Gedepu
teerde Staten kenbaar gemaakte aanbod van een zevental inwoners van De
Hoven om zelf een bedrag van ƒ1.000,bijeen te brengen en daarmee de
financiële bezwaren van de gemeente Brummen weg te nemen. De brief is be
halve door de vier al eerder genoemde personen ook ondertekend door
Mr. J. A. Zegers Veeckens, O. Kip en G. T. Stegeman. Het aanbod wordt door
de Brummense gemeenteraad gunstig ontvangen. Feitelijk vindt men het ge
boden bedrag te laag, maar de slepende kwestie moet toch eens tot een einde
komen. Ook in Zutphen besluit de raad na uitgebracht rapport van de al eerder
genoemde speciale commissie op het aanbod in te gaan. Wel wenst men nu ook
de percelen C 35, 36 en 69 in de grenswijziging betrokken te zien. Dit zijn hoog
gelegen gronden waarop in de toekomst woningen gebouwd kunnen worden.
Men is bereid om hier een geldelijke vergoeding tegenover te stellen, afgeleid
van de door Brummen gederfde gemeentelijke opcenten. In Brummen wil men
hiervan echter niets weten, zij het dat hierover binnen de raad geen eenstem
migheid bestaat (6 tegen 2 stemmen). Het Brummense standpunt wordt door
de Zutphense raad betreurd maar vervolgens stemt men toch in met het oor
spronkelijke Brummense aanbod. Eind augustus deelt de commissaris des
konings nog aan Brummen mee dat bij de grenswijziging ook de percelen C 9
en 10 betrokken moeten worden; het blijkt dat dit ten onrechte niet is gebeurd.
Bij besluit van 5 september 1860 worden door Gedeputeerde Staten de voor
waarden geformuleerd waaronder de grenswijziging zal plaats vinden. Zij lui
den:
24