mis verminderd en 'al die soorten van waren en goederen (waren) in hier geves
tigde winkels overvloedig voorhanden'. Daarnaast, zo beargumenteerde de
burgemeester, wordt 'van eene andere zijde haar (d.i. de kermis; PW) voort
durend bestaan niet aangeprezen door het Nut "volgens welke de kermis vooral
uit een zedelijk oogpunt beschouwd de groote menigte tot groot nadeel (doet)
geraken" '.7 Door te benadrukken dat de kermis haar economisch belang had
verloren en de zedenbedervende invloed van de kermis naar voren te halen, wist
de burgemeester de raad te overtuigen.
Toch gaat de geplande afschaffing niet door. In het jaar 1848 was de situatie
in Nederland instabiel. De Februari-revolutie te Parijs bracht veel onrust in
Europa teweeg en koning Willem II kwam voor het eerst tegemoet aan liberale
wensen door een grondwetsherziening voor te stellen. De angst voor revolutie
bleek niet irreëel te zijn. In Amsterdam brak op 24 maart een oproer uit, dat
echter snel werd onderdrukt. Al met al is het niet verwonderlijk dat de burge
meester besloot de kermisafschaffing niet door te laten gaan.
Op het zo'n zeven jaar later genomen besluit van de raad om de augustus-
kermis af te schaffen kwamen reacties van de Zutphense inwoners. In oktober
1857 ontving de raad een adres van ingezetenen waarin werd verzocht de kermis
opnieuw in augustus te doen plaatsvinden. Ene B. Bakhuis ging zelfs zo ver een
vergoeding te vragen voor de door hem geleden schade vanwege de samenvoe
ging van de kermis en de meimarkt. De raad trok zich van deze protesten niets
aan en bleef bij haar besluit.
In juni 1867 werd de kermis opnieuw aan de orde gesteld door de gemeente
raad. Zij besloot een commissie in te stellen die advies moest uitbrengen over
de kermis. Na een maand van onderzoek gaf de commissie de voorkeur aan
voortzetting van de kermis, alhoewel 'kermisvermaken dikwijls van ergerlijke
misbruiken vergezeld gaan'. Het belang van de middenstand stond bij hen
voorop: 'onderscheidene winkeliers, neringdoenden en handwerkslieden (wor
den) door het niet houden der kermis in hunne verdienste benadeeld'. De
commissie adviseerde de kermisviering af te stemmen op die van Deventer
waardoor eigenaars van 'voorname' spelen en uitstallingen de Zutphense ker
mis zouden kunnen bezoeken.8 De raad volgde het op economische motieven
gebaseerde advies op. Aan afschaffing werd niet meer gedacht.
De kermis als besmettingshaard
In de jaren 1849, 1866 en 1871 werd de kermis geschorst. De heersende cholera,
en ook in 1871 de pokken deed de raad besluiten van kermisviering af te zien
vanwege het besmettingsgevaar. In de Zutphensche Courant worden de rede
nen van schorsing in 1866 door de gezondheidscommissie uiteengezet:
48