DRSG. H. POULIE WILKENS
Inleiding
In de tweede helft van de negentiende eeuw werd een begin gemaakt met het
afschaffen van kermissen in Nederland. Eén van de bekendste voorbeelden is
de, overigens geleidelijk in de jaren 1871-1875 afgeschafte, kermis van Amster
dam. Een ontwikkeling, die zich doorzette tot het eerste kwart van de twintigste
eeuw. Het waren de lokale overheden, dat wil zeggen de gemeenteraden, die
zo'n beslissing namen. Hoewel in elk dorp of stad de omstandigheden verschil
den, wisselden twee argumenten elkaar af in de discussies over het al dan niet
afschaffen van de kermis.
Eén argument was gebaseerd op het economisch belang. De kermis had dat ver
loren. Het goederenassortiment van de winkelier in de negentiende eeuw had
zich uitgebreid, waardoor de kermis niet langer de unieke gelegenheid was niet-
gangbare produkten te kopen. Een andere reden was het zedelijk verval waar
toe de kermis gelegenheid bood. Men vergat even zijn sociale verplichtingen en
sprong verheugd uit de band. Dit laatste argument was zeker niet nieuw. Al in
de zestiende eeuw, toen de protestantse kerk zich na de Reformatie fel keerde
tegen alles wat maar rooms was, veroordeelde zij de kermis. Het was een hei
dens feest, dat eer bracht aan 'opgeworpen santen en santinnen' en 'gantsch
onnutte occasien der verroeckeloosinge van veele siele'.1 De overheid was be
kend met dit negatieve standpunt maar was zelf kennelijk een andere mening
toegedaan.
Aan het eind van de achttiende eeuw deden de ideeën van de Verlichting op
gang en werden burgers ertoe geïnspireerd voor het arme, onwetende volk te
zorgen. De in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van 't Algemeen is hier
een goed voorbeeld van. Door middel van scholing en lezingen moest er een ein
de komen aan pauperisme en verstandelijke afstomping en zou een rechtvaar
dige samenleving tot stand moeten komen waarin men een nuttig leven zou
kunnen leiden. De kermisviering paste niet in deze denktrant. In 1866 schreef
Nutslid Nagtglas over de zedenbedervende invloed van de kermis. De kermis-
nachten lieten tonelen zien 'waarbij ieder met walging en ontzetting ver
vuld wordt'. Het volk zou in plaats van de kermis musea, toneel en voorlezin
gen moeten bezoeken.2 In 1871 is Nutslid Hees dezelfde mening toegedaan: 'Bij
't zien van de laffe toneelstukjes, de wanstaltige spelingen der natuur en de
halsbrekende toeren waarop de kermis 't volk onthaalt, bedekt het schoon-
45
HET IS NIET ALLE DAGEN KERMIS,
OOK AL STAAN ER DE KRAMEN