De historische optocht in Zutphen
Op donderdag 3 juli 1913 trok 's morgens en 's avonds de historische optocht,
bestaande uit zo'n 450 mensen verdeeld in zeven hoofdgroepen, via een vaste
looproute door de straten van Zutphen. Over het doel van deze optocht schrijft
mr. verLoren van Themaat het volgende: Tn den "gecostumeerden omme
gang" op 3 juli 1913 heeft de Optochtcommissie een beeld trachten te geven
van eenige hoofdpunten uit Zutphens Geschiedenis, in het bijzonder uit de 14e
en 15e eeuw )'.4
De eerste groep in de optocht geeft de edelen weer die aanwezig waren bij
de bevestiging van Zutphens rechten en handvesten door Reijnald, zoon van
de graaf van Gelre te Zutphen op 1 april 1324.
De tweede en tevens grootste groep geeft de intocht weer van Hertog Karei
(de Stoute) van Bourgondië in Zutphen op 4 augustus 1473. In deze groep vin
den we het stadsbestuur van Zutphen, een bisschoppelijke stoet rond de figuur
van David van Bourgondië (bisschop van Utrecht en halfbroer van Karei de
Stoute), de Zutphense burgerij en de gilden, Gelderse edelen en ridders, erf
dochter Maria van Bourgondië en haar gevolg, hertogin Margaretha van Bour
gondië (echtgenote van Karei de Stoute) met haar gevolg, Bourgondische hof
beambten en tenslotte de hertog van Bourgondië zelf, omringd door hoge ede
len en dienaren.
De derde groep stelt de belegering van het Spaansgezinde Zutphen voor in
oktober 1586, door Engelse troepen onder aanvoering van Sir Philip Sidney.
De vierde tot en met zevende groep stellen achtereenvolgens voor de Zutphense
klokkengieters (de gebroerders Hemony in 1642), een achttiende-eeuws mu
ziekkorps, de onafhankelijkheid van Zutphen in 1813 verbeeld in de figuren
van burgemeester Op ten Noort (door jhr. L. F. Op ten Noort), de schutterij
van Zutphen en een groep Russische kozakken en tenslotte Zutphen in 1913
in de figuren van twee optochtcommissieleden: J. Gimberg en B. Weijman, ge
volgd door een muziekkorps.
Over de laatstgenoemde groepen merkt VerLoren van Themaat op:
tot de andere groepen bleek, helaas, Zutphen's burgerij zich niet zóó aange
trokken te gevoelen als de commissie gemeend had, te mogen veronderstellen,
om welke reden die groepen in verhouding kleiner zijn geworden en op minder
deelneming der niet-militaire burgerij mochten rekenen dan wel wenschelijk
ware geweest'.5 Deze groepen hadden dus duidelijk minder aandacht dan de
eerste drie, waarin met veel meer pracht en praal de gebeurtenissen uit de ge
schiedenis verbeeld konden worden. Een citaat uit de krant illustreert dit: 'Te
10 uur deed de Hertog zijn intree in Oud-Zutphen, waar de ridderzaal met
haare talrijke vlaggen en draperieën en statigen troonhemel een voornamen in
druk maakte'.6
42