zij geboren waren, werden verpleegd. Dit uitgangspunt verdroeg zich namelijk slecht met het beginsel dat de kerkelijke armenzorg zich beperkte tot de lid maten/inwoners van de eigen (kerkelijke) gemeente. Dat Brummen aan de eventuele toevoeging van De Hoven aan Zutphen de bepaling wilde verbinden dat zij in de toekomst nimmer aangesproken zou worden voor de kosten van ondersteuning van armen die vóór de grenswijziging in De Hoven geboren waren is nu ook beter te begrijpen. Het vorenstaande verklaart ook waarom de burgerlijke overheid er alle be lang bij had dat er tussen de kerkbesturen geen onenigheid bestond over de om vang en begrenzing van de kerkelijke gemeenten. Al in 1835 was het Brummen- se gemeentebestuur betrokken geweest bij de kerkelijke indeling van de buurt schappen Empe, Tonden, Voorstonden en De Hoven, ook al in verband met de zorg voor de daar woonachtige armen. Op 15 juli van dat jaar stemde de gemeenteraad in met een door de kerkeraad van Voorst gedaan voorstel om de bestaande onduidelijkheid op dit punt uit de weg te ruimen. De kerk van Voorst zou voortaan in het onderhoud van de armen uit Empe en Tonden voor zien en tevens jaarlijks een bedrag van 20,aan de gemeente Brummen be talen voor de verzorging van de armen uit De Hoven. De tot de hervormde kerk behorende inwoners van Voorstonden moesten zich zelf uitspreken voor aan sluiting bij óf de kerkelijke gemeente van Brummen óf die van Hall. Unaniem sprak men zich korte tijd later uit voor aansluiting bij de Hallse kerk, waarmee dus ook de armenzorg in Voorstonden een zaak van het kerkbestuur aldaar werd. Door het gemeentebestuur van Brummen werd speciaal iemand aangewezen voor de bedeling van de armen in De Hoven. Jaarlijks moest rekening en ver antwoording worden afgelegd en daardoor treffen wij in de bijlagen van de ge meenterekeningen van Brummen ieder jaar een afzonderlijk financieel over zicht aan van de vanwege de burgerlijke overheid uitgevoerde armenzorg in De Hoven. Op 1 september 1854 trad de nieuwe Armenwet in werking waarmee de uit voering van de armenzorg door de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid regel en de armenzorg, uitgevoerd door de burgerlijke overheid, uitzondering werd. Slechts enkele dagen later besloot de raad van Brummen het burgerlijk armbestuur met één lid uit te breiden, uitgaande van de veronderstel ling dat door de nieuwe wettelijke bepalingen de werkzaamheden van dat be stuur zouden toenemen. Maar drie maanden daarna besloot diezelfde raad tot opheffing van dat bestuur omdat men intussen de mening was toegedaan dat de plaatselijke overheid door de nieuwe opzet van de armenzorg daar weinig bemoeienis meer mee zou hebben. De verwachting was dat de zorg zich zou be perken tot de restitutie van kosten wegens elders verpleegde, in de gemeente Brummen geboren behoeftigen. Aan het college van burgemeester en wethou- 28

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1988 | | pagina 10