mening en vraagt of de veroordeelde aan het werk gehouden kan worden.
Het antwoord van het Hof van Gelre laat even op zich wachten, maar de
brief uit Zutphen was 'ingekomen in de geëijndigde vacantie van Paschen'. Pa
sen viel in 1752 op 2 april. De ondertekenaar van de brief, J. van Essen, her
haalt de argumenten uit de vorige brief, dat de Arnhemse doctores afgaan op
de huidige toestand van de patiënt. Bovendien, schrijft Van Essen, hebben ook
de medici uit Zutphen toegegeven, dat iets van het 'veneriale gif in 't lichaam
kan verholen blijven', zodat de ziekte weer opnieuw tot uiting kan komen. De
brief van Van Essen meldt verder nog, dat de opzichter problemen heeft, om
dat 'sijn kneghts en meyden, vanwegens den stanck, die dit vrouwspersoon bij
haer heeft', bezwaar maken haar eten en drinken te brengen! Aan het eind
wordt de brief duidelijk scherper van toon, het geduld is op: Het Hof vraagt
nu nog eens en voor de laatste keer opdracht te geven, dat de weduwe Heijdekes
uit het tuchthuis naar elders wordt overgebracht of een andere schikking te tref
fen. Wanneer er binnen 14 dagen geen oplossing is, zal het Hof zelf maatrege
len nemen 'dat het tuchthuijs daervan wordt ontlast'.
We mogen wel aannemen, dat men in Zutphen ook niet weet wat men met
de weduwe Heijdekes aan moet, althans niet zonder dat men voor de kosten
opdraait. In ieder geval besluit de magistraat op 3 mei, dat aan het vonnis uit
voering moest worden gegeven. Zij moest in het tuchthuis blijven. De afloop
van de zaak is in de Zutphense archieven niet te vinden, maar het Rijksarchief
in Gelderland te Arnhem levert de gezochte informatie.5 In het archief van het
Hof van Gelre bevindt zich de brief, die de stad Zutphen op 4 mei naar Arnhem
schreef: ze hebben goed begrepen wat de bedoeling is: óf de weduwe Heijdekes
wordt opgehaald, óf het Hof neemt zelf maatregelen. Maar, zeggen de Zut
phense bestuurders, uit de verklaring van de doctoren Comans en Hubens is
ons niet gebleken, dat de toestand van de weduwe Heijdekes ernstiger is gewor
den. Ook wordt daarin niets gezegd over stank 'als gevolg of oorzaak van het
ongemak'. Alleen de knechts en de meiden van de opzichter hebben daarover
gesproken. Met andere woorden: Heeren van den Hove', jullie verwijten ons,
dat we afgaan op de gegevens van de chirurgijn, maar jullie beroepen je op de
praatjes van de knechts en de meiden! De magistraat van Zutphen blijft daar
om bij haar standpunt en spreekt de verwachting uit, dat het Hof geen verdere
aandrang zal uitoefenen of een nadelig besluit zal nemen. Men laat het aan de
verantwoordelijkheid van het Hof over.
Op 6 mei 1752 lost het Hof van Gelre de zaak op. Men kan Zutphen niet
dwingen de weduwe Heijdekes op te halen. Zutphen blijft volharden in "t lae-
ten verblijven van voorscr(even) vroumens in 't tugthuijs'. Het Hof overweegt
verder, dat in de gevoerde briefwisseling reeds is aangegeven, dat dergelijke pa
tiënten niet in het tuchthuis thuis horen en dat 'deselve daeruijt sal worden los-
gelaeten'. Opdracht wordt gegeven om 'aenstaende maendag des morgens ten
13