J. VAN DER KLUIT
In de vergadering van de magistraat van Zutphen van 18 juni 17511 wordt een
rapport voorgelezen 'ter sake van de prostitueuse en godlose levenswijse van
Gerharda ten Pas Wed(uwe) Heijdekes en hare twee dogteren'. Er is een schrif
telijke verklaring van de stadschirurgijn Holst, dat ze alle drie 'seer sterk met
de Venussiekte zijn besmet'. Op dat moment kunnen de vrouwen nog niet hun
verdiende straf krijgen, omdat ze nog te veel gevaar voor overbrenging van de
besmetting opleveren. De 'nagtschout' moet hen overbrengen naar de pokken-
toren van het gasthuis. Na hun herstel zal worden beslist wat er verder moet
gebeuren. Ze mogen niet zonder voorkennis van de magistraat uit het gasthuis
worden ontslagen. De behandeling is de taak van de stadschirurgijn, een lucra
tieve zaak, want dat hoeft hij niet te doen voor zijn jaarsalaris van hooguit 500
guldens. Ook in het leger valt de behandeling van geslachtsziekten niet onder
het 'abonnementshonorarium'.2 De patiënt moet dat in principe zelf betalen,
maar in het geval van de armlastige weduwe Heijdekes draait de stad Zutphen
er voor op. Ruim drie maanden later komt er een gepeperde rekening van Holst
ten bedrage van 70 gld. Blijkbaar vinden de heren van de magistraat dat wat
te gortig: Holst krijgt niet meer dan 63 gld.
Hoewel de dames Heijdekes blijkbaar genezen zijn, heeft de magistraat niet
veel haast gemaakt met de verdere afwikkeling van de zaak, want op 23 januari
1752 krijgt raadsvriend Van Lathum bezoek van de boekhouder van de diaco
nie en een diaken. Een boer uit het scholtampt van Zutphen had bij de boek
houder thuis gebracht 'een seker vrouwspersoon, de Wede. Heijdekes ge-
naamt'. De vrouw was genezen en daarop uit het gasthuis ontsnapt. Volgens
de boekhouder is de vrouw inmiddels blind. Hij heeft haar naar het gasthuis
teruggebracht en laten opsluiten. De magistraat vindt, dat ze daar voorlopig
maar moet blijven. De stadsdoctoren moeten onderzoeken hoe het met haar
ogen is gesteld, zodat naar bevind van zaken kan worden geprocedeerd. Nu
wordt er meer spoed achter gezet: op 9 februari 1752 volgt de veroordeling.3
Gerharda ten Pas, weduwe van Daniël Frederik Heijdekes, geboren in Zutphen
en ongeveer vijftig jaar oud, heeft na de dood van haar man 'een zeer ergerlijk
en ontugtig leven' geleid. Zij heeft niet alleen 'met verscheide manspersonen
vleeschelijk geconverseert en op een schandelijke wijse hoererij gepleegt', maar
bovendien wordt zij er ernstig van verdacht haar twee dochters van 19 en 16
jaar ook daartoe te hebben aangezet. Omdat zoiets in 'een stad van goede justi
tie en politie niet ongestraft kan blijven', wordt zij veroordeeld de rest van haar
leven in het Provinciaal Tuchthuis in Arnhem door te brengen 'om aldaar met
11
EEN PROSTITUEUSE EN GODLOSE LEVENSWIJZE