belast, vervangen werden door colleges van één burgemeester en twee wethou ders. Onder dit reglement fungeerde in Zutphen als burgemeester Dr. P. J. Swa- ving, in 1841 opgevolgd door G. P. C. van Heeckeren van Waliën, die tot 1853 deze functie zou bekleden. Wethouders in deze periode waren: C. A. baron Mackay 1825-1841 J. J. Mispelblom Beyer 1839-1847 L. A. J. W. baron Sloet 1841-1848 Verschillende stadbestuurders uit deze periode waren betrokken bij de Zut- phense tapijtfabriek, die in die jaren een zekere bekendheid genoot. Deze fa briek, die was ondergebracht in een deel van het Adamanshuis, ontstond in 1812 als een afsplitsing van de firma H. Kretschmer Co, waarvan naast de heer Kretschmer deel uitmaakten de directeuren van de stadsspinfabriek H. J. Op ten Noort en J. de Bruyn. In 1829, na het overlijden van H. Kretschmer, ontstond een nieuw compagnonschap van de heren J. de Bruyn, J. Wijnveldt en M. A. Holsboer. Deze laatste werd in 1848 tevens lid van de gemeenteraad. Na een periode van bloei in de eerste twintig jaar, ging het echter bergaf waarts met de tapijtfabriek, die in 1851 moest worden gesloten. Een principiële wijziging in het stadsbestuur deed zich pas voor bij de invoe ring van de Gemeentewet van 1851, toen de bevoegdheden van de gemeente raad - die sindsdien aan het hoofd der gemeente staat - belangrijk werden uitgebreid, terwijl in de volgende decennia ook het kiesrecht geleidelijk verder werd uitgebreid. Eerst toen werden de ideeën en idealen uit de tijd der Bataafse Republiek in feite verwezenlijkt. H. F. Lulofs M. J. van Löben Seis 1847-1851 1848-1861 70

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1987 | | pagina 8