in 1798, functies in het stadsbestuur vervuld. Zijn ontslagaanvrage motiveerde
hij met het feit dat hij metterwoon in Brummen was gevestigd, waar hij ook
dacht te blijven wonen. Een aantekening in een dossier op de Arnhemse prefec
tuur 'fortune dérangée en ce moment' geeft wellicht de verklaring voor zijn ver
trek uit Zutphen.3.
Teneinde het hoofd te bieden aan de vele problemen die de militaire operaties
in de omgeving met zich mee brachten, werd op 26 november 1813 een zestal
commissies ingesteld 'om de zaken te helpen dirigeren'. Naast de vice-burge-
meesters werd hierin een aantal burgers opgenomen.4 Over de Municipale
Raad werd in Zutphen voorlopig niet meer gesproken, wel werd echter enkele
malen een vergadering van notabelen bijeengeroepen.5 De eerste bijeenkomst
vond plaats in de avond van 30 november. Onder de 36 aanwezigen bevonden
zich, naast de burgemeester en de vice-burgemeesters, ook een zevental leden
van de Municipale Raad, vier leden van de rechterlijke macht en een zestal oud
militairen. De Pruisische bevelhebbers maakten van deze bijeenkomst gebruik
om aan te dringen op recrutering voor landstorm en militie, zoals men die ook
in Duitsland onmiddellijk in gang had gezet. Er werd een stedelijke commissie
voor benoemd, wier werk echter korte tijd later werd overgenomen door de
nieuwe, provinciale Nederlandse autoriteiten aan wie de opbouw van een Ne
derlandse legermacht was opgedragen.
De oorlogstoestand duurde in de IJsselstreek nog de gehele winter voort daar
de Franse bezetting van Deventer de strijd nog niet wilde opgeven. Aan het be
leg door Pruisen en Russen kwam pas een einde in april 1814. Daarnaast waren
er zorgen over veelvuldige, grote transporten van krijgsgevangenen. Bovendien
had men zeer te lijden van watersnood en een strenge winter met lang aanhou
dende vorst. Pas na de val van Deventer en van Wezel, waar ook nog een Franse
bezetting had standgehouden, kwam de scheepvaart op de IJssel weer op gang,
zodat er eerst in het voorjaar van 1814 sprake kon zijn van een geleidelijke te
rugkeer naar normale omstandigheden.
Het stadsbestuur bleef echter nog op voorlopige basis functioneren en toen
in oktober 1814 burgemeester Op ten Noort benoemd werd in de Gedeputeerde
Staten van Gelderland, besloten de twee vice-burgemeesters gezamenlijk het
stadsbestuur voort te zetten.6
Tegen het optreden van burgemeester Op ten Noort in de eerste dagen na de
bevrijding rezen nogal wat bezwaren, zoals blijkt uit een aantal stukken afkom
stig van de 'sous préfet' (later provisioneel commissaris van het arrondisse
ment) Van der Borch van Verwolde. Zo werden de reeds genoemde commissies
ingesteld op aandrang vanuit de burgerij omdat de burgemeester door de con
fusie niet in staat bleek de zaken behoorlijk te regelen. Ook liet zijn samenwer
king met de militaire autoriteiten veel te wensen over. Voorts was er kritiek op
66