Het invoeren van de leerplicht in 1901 had weinig gevolgen voor de sportver
enigingen in Zutphen. Wel zie je bij Olympia dat er een aspiranten-afdeling en
een volksklasse werden opgericht. Maar de financiële situatie van de lage mi
lieus en de hoeveelheid vrije tijd waren in ieder geval tot en met 1914 nog niet
van dien aard dat mensen uit dit milieu op grote schaal aan sport in verenigings
verband konden gaan doen.
De wielrijders-vereniging 'Zutphania' en 'Sandow' zijn naast 'Batavier' ei
genlijk de enige verenigingen uit de 'lagere middenstand'. In Nederland was er
een ontwikkeling gaande dat mensen uit lagere sociale klassen na 1900 zelf
sportverenigingen gingen oprichten. In Zutphen was deze ontwikkeling - in
veel mindere mate - ook enigszins merkbaar. Bestuursleden van deze vereni
gingen waren bijvoorbeeld: arbeider, kellner, klerk, paardeslachter en kan
toorbediende.
Rond 1910 zie je bij enkele verenigingen dat er leeftijdsgroepen komen. Bij
'Batavieren' en 'Be Quick' komen er aspirantenafdelingen en bij 'Olympia'
wordt de volksklasse afgeschaft en komt er een juniorenklasse bij.
De jeugd begon binnen het sportgebeuren een belangrijke plaats in te nemen.
De volksklasse werd opgeheven omdat men van mening was dat het opvoe
dingselement niet meer een taak was van een sportvereniging.
Tot slot wil ik toelichten waarom ik de afdeling Zutphen van de Nederlandse
Bond voor Lichamelijke Opvoeding heb vermeld in de verenigingslijst, hoewel
dit geen Zutphense sportvereniging is. Ik heb dit gedaan om te laten zien dat
er ook op nationaal niveau steeds meer behoefte bestond aan een goede organi
satie. Sportorganisaties op nationaal niveau waren er ook al bij de scherpschut-
terij en bij het voetballen. Toch waren het weer de leden van de hogere stand
en onderwijzers die plaatsnamen in de besturen (arts, directeur, advocaat).
Drie ontwikkelingsfasen
Vóór 1863 zijn er in Zutphen nog geen sportverenigingen. Waarschijnlijk
wordt er wel aan sport gedaan, maar nog niet in georganiseerd verband.
Tijdens het laatste kwart van de negentiende eeuw neemt het aantal sportve
renigingen sterk toe. Dit heeft te maken met de grotere verscheidenheid in de
bevolking, de emancipatie van arbeiders en vrouwen en met invloeden uit En
geland, waar de georganiseerde sport zich eerder was gaan ontwikkelen.
Voor de elite was sport van oudsher een genoegen en zij was de enige die tijd
en geld had om te sporten. De lagere milieus konden het zich niet permitteren
om aan sport te doen.
Als je de onderzochte periode bekijkt, kun je drie hoofdfasen onderschei
den. Eerst worden er voornamelijk scherpschutters- en schietverenigingen op
gericht. Dit stopt in 1902, waarschijnlijk als gevolg van het opheffen van de
88