Zijn vriend Ahasverus van den Berg schrijft in 1796 in Levensberichten van J.F. Martinet'Zijne verstandelijke vermogen begonden zich reeds vroeg te ontwikkelen. Maar omtrent 9 Jaren oud, was hij reeds op de latijnsche Schole te Eindhoven'. Na het overlijden van vader Martinet in 1739 verhuist het gezin naar 's-Hertogenbosch. 'Met eene vlugheid en naarstigheid, die zelden weêrga vindt, liep hij alle de Scholen af, en hij hield noch tijds genoeg over, om in de kennis der fransche en engelsche talen aanzienlijke vorderingen te maken. Zelfs begon zich reeds toen eene heerschende neiging, tot het kennen der natuur, in hem voor te doen'Vervolgens gaat Jan Floris naar de Illustre School in de Bra bantse hoofdstad, waar hij vooral bewondering opvat voor professor Elias de Joncourt, die de bijzondere gave schijnt gehad te hebben, om smaak voor wijsbegeerte, inzonderheid voor de Natuurkunde, in zijn kwekelingen op te wekken. Op negentienjarige leeftijd is Martinet voldoende voorbereid om aan de Leidse Hogeschool te worden toegelaten. Van de hoogleraar theologie Johan nes Alberti verkrijgt Martinet zijn later veelgeprezen en soms bekritiseerde ver draagzaamheid. Zijn liefde voor de 'proefondervindelijke wijsbegeerte' wordt hem bijgebracht door de wis- en natuurkundige Petrus van Musschenbroek. Hoewel Martinet al na 4 jaar zijn theologische studie afsluit, slaagt hij er nog niet direct in een vaste standplaats te verkrijgen. Zijn voorkeur voor de hierbo ven genoemde proefondervindelijke wijsbegeerte stuit vooral in orthodoxe ker kelijke kringen op weerstand. Zij verzetten zich tegen de opvatting van sommi ge theologen, onder wie Martinets leermeester Alberti, dat behalve de Bijbel (Gods woord) ook de Natuur (Gods werken) kan leiden tot kennis van de al macht en grootheid van de Schepper. Het duurt tot mei 1756 voordat Martinet wordt beroepen naar Gellicum en Rhenoij, gelegen aan weerszijden van de Linge in de Betuwe. Hier en in zijn volgende gemeente Edam (vanaf 1759) vindt Martinet naast zijn vele bezighe den als predikant, tijd om zijn geliefde natuurstudie te beoefenen. Geen gele genheid laat hij voorbij gaan om natuurverschijnselen als onweer of een wind hoos en vele planten en dieren te bestuderen. Zijn ervaringen en waarnemingen verwerkt hij later in artikelen en boeken. Martinet toont ook belangstelling voor de wetenschappelijke genootschap pen die in de Republiek vanaf 1752 worden opgericht. Middels het lidmaat schap van een genootschap kunnen belangstellende burgers kennis nemen van de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van natuur- en scheikunde, biologie, astronomie en geologie. In 1769 wint Martinet een zilveren medaille met de door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen uitgeschreven prijs vraag 'Wat is er tot nu toe over de Natuurlijke Historie van ons Vaderland ge- schreeven?'. In de Verhandelingen van dit genootschap publiceert Martinet meer dan tien artikelen over zijn waarnemingen. 35

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1987 | | pagina 5