Daarom wil hij een vestiging in Zutphen proberen op het Rijkenhage, E-39, het
huis waar de koperslager Velders woont. Het bevolkingsregister vermeldt zijn
naam echter niet. Waarschijnlijk heeft hij toch van vestiging te Zutphen afge
zien.
Dat het wereldje van bordeelhouders waarschijnlijk toch beperkt bleef tot
een kleine kring blijkt misschien uit het herhaald opduiken van dezelfde na
men. In 1846 is het Hendrik Jan Harmsen, wiens vrouw Elisabeth Hebenaar
in 1831 ook al een vergunning had verkregen, die het gemeentebestuur te ken
nen geeft dat hij een stil huis met vier publieke vrouwen wil openen in het pand
van de weduwe Weijels aan de Broederensteeg B256.27 Of hij zijn plannen
heeft doorgezet is niet bekend, want in 1847 vertrekt de familie weer naar De
venter.
Ondertussen zijn er niet alleen stille huizen met een vergunning, maar ook
clandestiene huizen. Zo geven Burgemeester en Wethouders in 1842 aan de
commissaris van politie opdracht om rapport uit te brengen over de ontduiking
van het reglement omdat hun gebleken is dat waarschijnlijk in een woning aan
de Pelikaanstraat tegenover het logement De Klok een publiek huis wordt ge
houden.28 De commissaris antwoordt dat het toezicht op het naleven van het
reglement erg moeilijk is, maar dat hij 'ter bevordering van de zedelijkheid' er
voor zal waken dat elke overtreding vervolgd zal worden. Het huis in de Peli
kaanstraat wordt 'steeds strengelijk gadegeslagen' en iedere avond bevindt zich
een politiebeambte in de buurt waardoor 'den toegang althans bemoeilijkt en
door veele welligt gemijd zal worden'.29
Opnieuw wordt in 1844 een onderzoek ingesteld naar clandestiene prostitu
tie, omdat vele manschappen van het garnizoen aan syphilis lijden en 'dat de
besmetting zou bevorderd worden door het bestaan van niet toegelaten huizen
van ontucht'.30 In overleg met de garnizoenscommandant worden de lijders
ondervraagd. Wanneer uit de verhoren zal blijken dat ingezetenen van de stad
zonder vergunning een publiek huis houden, dan zullen de overtreders worden
vervolgd. Zestien militairen worden verhoord. Twee zeggen de ziekte in Deven
ter te hebben opgelopen. Drie andere militairen hebben het gekregen 'door een
meid welke veel ten huize van eene vrouw Keiman verkeerde', die zij op de wal
len hadden aangetroffen. De andere militairen zijn besmet door 'twee onder
scheiden meiden, die zij bij eene Van der Veen hadden ontmoet, doch die thans
in het Gasthuis wegens venerische besmetting zijn opgenomen'.
De commissaris is van mening dat juist door het aan de militairen opgelegde
verbod om het legale huis te bezoeken, zij op zoek gaan naar andere gelegenhe
den, waardoor het toezicht sterk wordt bemoeilijkt en het kwaad eerder verer
gert dan vermindert.31 Er wordt besloten de overtreders aan te pakken32 maar
de resultaten daarvan zijn niet bekend.
Een tweede clandestiene zaak komt aan het licht in 1873. Een aantal bewo-
54