Op 12 mei 1780 wordt, ter bevordering van vroegtijdig leren spinnen, beslo
ten tot het organiseren van wedstrijden voor jeugdigen. Aan hen die 'den
besten draad' hebben gemaakt worden prijzen uitgereikt. Frederik Stoffel
haalt de eerste prijs in de categorie katoenspinnen. Zijn prijs is ƒ5,25, een du
kaat, méér dan het weekloon van zijn vader.
Zutphense leden nemen ook deel aan landelijke prijsvragen. J.C. Druman
en W. H. van Hasselt winnen een medaille voor een verhandeling over het kwe
ken van kastanjebomen en over de resultaten van proeven met zijdewinning op
Van Hasselts landgoed Empe.
Het departement Zutphen gaat na een actieve start als een nachtkaars uit.
Na de vergadering van 20 april 1781 ontbreken verdere tekenen van leven. Be
gin zeventiger jaren van de negentiende eeuw wordt het departement heropge
richt als afdeling van de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de
Nijverheid.
Ondanks haar korte bestaan gaat er een belangrijke mentale impuls uit van
de Zutphense afdeling. Het blijft niet alleen bij goede ideeën en wedstrijden,
men wil ook daadwerkelijk de werkgelegenheid vergroten.
Eind 1778 worden de eerste initiatieven genomen tot oprichting van de firma
Meister en Compagnie. Vele welgestelde burgers verlenen geldelijke steun aan
dit project. Martinet stelt ook een flink deel van zijn spaargeld beschikbaar.
Aan zijn Amsterdamse kennis Willem Hooft schrijft hij op 15 januari 1779:
'Maar, wat zal UWEd. zeggen, als ik melde, dat de Schrijver van den Kate-
chismus ook een Fabrikeurtje wordt? als hij ook eens met zijn staalen te Amst.
komt? Ja ernst, ik heb mij, om ledige handen aan 't werk te helpen, met 7 Hee-
ren alhier verbonden, om in Mey een Fabriek op te rigten tot 't maaken van
Vijfschagten enz. Wij moeten wat doen, pompen wijl wij zinken'.
Hoewel niet opgezet als werkinrichting, heeft de firma Meister tot doel de
werkloosheid in Zutphen te bestrijden. Blijkens het Memoriën- en Resolutiën-
boek wordt de start van de fabriek zo'n succes, dat men zelfs een tekort aan
arbeidskrachten heeft. De leiding is in staat 'aan de bedelaars en armen, hoe
groot ook hun getal zoude mogen wezen, terstond werk te geven en het brood
te laeten verdienen'. De overheid moet daarbij helpen door een bedelverbod uit
te vaardigen. Zolang immers bedelarij wordt getolereerd, is het moeilijk
iemand tot arbeid te dwingen. Op 14 februari 1780 vaardigt het stadsbestuur
een ordonnantie tegen bedelen uit. De stadsdiaconie, belast met de armenzorg,
krijgt de opdracht de schijnbehoeftigen niet meer te ondersteunen maar aan het
werk te zetten.
De firma Meister en Co., genoemd naar de Zutphense koopman en directeur
J. J. G. Meister, houdt zich vooral bezig met het weven van wollen stoffen. De
door de diaconie te werk gestelde behoeftigen maken, meestal thuis, wollen
kousen en mutsen. Voor zover bekend hebben beide instanties elkaar nooit in
41