Over het algemeen was het in Zutphen erg rustig op het terrein van de prosti-
tutiebestrijding, maar in 1892 leidde het optreden van de M.N.Z. in de Pols
broek (de M.N.Z. hield zich vooral bezig met het posten voor bordelen en
trachtte de bezoekers te overreden er niet binnen te gaan) tot hevige discussies
in de krant en in de gemeenteraad.
Op 14 juni 1892 stond er in de Zutphensche Courant een artikel over de
M.N.Z. Naar aanleiding van ongeregeldheden in de Polsbroek, waartoe de
M.N.Z. aanleiding zou hebben gegeven (de bevolking koos partij tegen de zen
delingen, waardoor het tot een botsing kwam waar de politie een eind aan
moest maken) schreef de Zutphensche Courant dat ze niet twijfelde aan de
goede bedoelingen van de M.N.Z., niet zou vragen of het billijk was dat door
haar bemoeiingen een 'gepatendeerd bier- en wijnhuishouden' met de onder
gang werd bedreigd en in het midden zou laten of het optreden van de M.N.Z.
wettig was en niet indirect de clandestiene prostitutie in de hand werkte (zoals
te Harderwijk was gebleken), maar er wel op wilde wijzen dat de M.N.Z. reeds
herhaaldelijk aanleiding had gegeven tot ordeverstoringen.
Het was natuurlijk juist dat niet zij, maar omstanders begonnen met hand
tastelijkheden maar, zo schreef de Zutphensche Courant, 'net als bij de socia
listen geldt: schuld heeft wie aanleiding geeft'. Ter voorkoming van ernstige
conflicten was het beter dat de M.N.Z. haar activiteiten voorlopig staakte, en
als ze dat niet uit zichzelf deed, moest de overheid tussenbeide komen. Rust
verstoring was net zo kwalijk als dat wat de M.N.Z. door haar tussenkomst wil
de voorkomen.
Op dit artikel verscheen een boze reactie in de Graafschapper van 18 juni.
Het oordeel van de Zutphensche Courant was volgens de Graafschapper on
terecht en oppervlakkig. De ongeregeldheden in de Polsbroek werden niet ver
oorzaakt door de M.N.Z., maar doordat ze de vinger op de zere plek gelegd
had. In plaats van de wettigheid van het optreden van de M.N.Z. te betwijfe
len, moest men inzien dat het in een geordende maatschappij niet wettig was
om schandhuizen toe te laten, zeker niet in een dichtbevolkte achterbuurt als
de Polsbroek, die daardoor geheel gedemoraliseerd werd. De M.N.Z. lokte
geen oproer uit, maar getuigde van Gods woord. Zij pleegde daarbij nooit
handtastelijkheden en gebruikte de zachtste woorden.
Op 15 juni kwam er bij de gemeenteraad een geschreven adres binnen, ge
dateerd Zutphen juni 1892.1 Het adres was door 26 mensen ondertekend. De
ondertekenaars, allen bewoners van de Polsbroek, wezen erop dat:
1. de laatste avonden de rust herhaaldelijk was verstoord als gevolg van het
bezoek van de M.N.Z.;
2. zij allen behoorden tot de werkende stand en dus hun nachtrust hard nodig
hadden;
3. die nachtrust werd verstoord door de M.N.Z.;
99