kwam toch niets van werd beweerd'. Maar voorzitter S.A.K. baron Van
Nagell, burgemeester van Warnsveld, en secretaris Wennips drukten door. De
pessimistische toon van de Zutphenaren verstomde pas toen bleek dat binnen-
en buitenlandse kopstukken bereid waren deel uit te maken van het ere-comité,
en toen er naar aanleiding van een keurige brochure/bedelbrief uit alle delen
van de wereld financiële bijdragen toevloeiden.5
Natuurlijk liet het werk van het Sidney-comité een groot deel van de Zut-
phense bevolking onverschillig. Toen bovendien bleek dat burgemeester en
wethouders bereid waren plaatsing en onthulling van het standbeeld te subsi
diëren, werd er openlijk uiting gegeven aan onvrede met de gang van zaken.
Het sociaal-democratisch raadslid Van Braambeek vertolkte op de hem zo
eigen hitsige wijze in de raadsvergadering van juni 1913 de gevoelens van de
ontevredenen: 'En als ik dan nog zie punt 15! Daar komt een voorstel van B&W
om bovendien nog ƒ850,uit te trekken voor de onthulling van een monu
ment voor Sir Philip Sidney, waarvan geen sterveling in Zutphen weet wat dat
voor een snijboon is geweest'. Van Braambeek, die slechts met de grootste
moeite in toom kon worden gehouden, liep over van verontwaardiging. Voor
de onthulling van het beeld en voor de Onafhankelijkheidsfeesten, die toch wel
weer een bourgeois-aangelegenheid in de Buitensociëteit zouden worden, was
een forse som geld beschikbaar, maar voor de urgente tuberculose-bestrijding
wilde de Raad nauwelijks een bedrag voteren.
Van Braambeeks verzet haalde niets meer uit. Het Sidney-comité had in juni
de zaken rond en burgemeester en wethouders waren zeer ingenomen met de
komst van een gedenkteken in hun beeldenarme stad. Bovendien was het
Sidney-comité zo verstandig geweest de onthulling van het monument op te
laten nemen in het programma van de Onafhankelijkheidsfeesten 1813-1913.
Niet alleen zou het versierde Zutphen dan een goede indruk maken op de hoge
gasten, ook kon de aanwezigheid van het Sidney-beeld als een vanzelfsprekend
heid aan de Zutphense burgerij worden gepresenteerd. Want wat is er vreemd
aan de huldiging van een onafhankelijkheidsstrijder tijdens een onafhankelijk-
heidsfeest?
Het lijkt erop dat het Sidney-comité zich pas in een laat stadium door deze
overwegingen heeft laten leiden. In het voorjaar van 1913 moesten vele zaken
nog geregeld worden. Op 6 maart 1913 verzocht het comité de gemeenteraad
toestemming te verlenen tot plaatsing van het gedenkteken. Een foto van het
ontwerp van het beeld was bij het rekest gevoegd, (zie blz. 67)
Het is onduidelijk hoe de keuze van de beeldhouwer tot stand is gekomen.
De uitverkorene, de in 1865 te Breda geboren Gustaaf van Kalken, werkte in
Haarlem, maar had lange tijd, tot 1905, in Tilburg vertoefd. Het is mogelijk
dat Wennips de contacten met zijn geboorteplaats goed onderhield en
zodoende Van Kalken heeft leren kennen.
59