afzijdig, maar wisten voorlopig wèl gewelddadig optreden van de verbondenen
te voorkomen.
Het vermijden van geweld werd echter steeds moeilijker toen ook de burgers
gevoelens van onvrede gingen luchten. Bij dezen waren er, die zich evenals som
mige lagere edelen keerden tegen het groeiende Brusselse gezag, en tegen de
scherpte der geloofsvervolgingen. Ook onder hen had het calvinisme aanhang
gekregen en bevonden zich tolerante centrummensen. Weer anderen werden
gedreven door dreigende terugval in inkomsten, nadat eerst in 1563 economi
sche moeilijkheden met Engeland waren uitgebroken en daarna, tijdens de
strenge winter van 1565 op 1566, de turf duur was geworden evenals het brood
graan, het laatste omdat wegens een Zweeds-Deense oorlog de aanvoer vanuit
de Oostzee enige maanden was gestremd. De meeste hinder van deze prijsstij
gingen ondervonden ongetwijfeld de loontrekkers en proletariërs.
Het jaar 1566 stond dan ook in het teken van zich verscherpende verhoudin
gen. Toch adviseerden de hogere edelen de landvoogdes Margaretha een gema
tigde koers te varen om een uitbarsting van algemene ontevredenheid te voor
komen. Zelfs raadden zij haar aan, de ketterplakkaten tijdelijk niet toe te pas
sen: de geloofsproblemen hadden onder alle lagen der bevolking sterke emoties
opgeroepen en schenen hun, niet ten onrechte, de meest brandende kwestie toe.
Uitgeweken calvinisten keerden nu naar huis terug, godsdienstoefeningen wer
den in de open lucht gehouden. Maar toen in augustus de gedachte aan voor
tzetting daarvan in de winter opkwam, zetten felle predikers hun vaak in
ellende verkerende aanhangers aan tot het zuiveren van kerkgebouwen voor de
nieuwe leer door het kapotslaan der aanwezige beelden: tekenen der afgoderij
die Gods toorn hadden opgewekt. In allerlei steden organiseerden calvinisti
sche patriciërs eenzelfde actie; tegen betaling lieten zij door armen een aantal
kerken reinigen. Het is tekenend dat het calvinisme de meeste aanhang had in
de zuidwestelijke provincies en dat daar ook de Beeldenstorm begon. Als een
vloedgolf sloeg de beeldenbrekerij ook over noordelijker gewesten, maar daar
liep zij met steeds minder kracht uit.
Ondanks gematigd overheidsoptreden had de onvrede tot radicale acties
geleid. De hoge edelen, die dit niet hadden kunnen voorkomen, wisten de land
voogdes aanvankelijk toch nog van harde tegenmaatregelen af te houden.
Maar toen Margaretha van een hevig verontwaardigde Filips II gelden voor een
gewapende tegenactie kreeg, luisterde zij niet langer naar de gematigden. Nog
rondtrekkende groepjes beeldenbrekers werden verslagen, calvinistische leger
tjes ondergingen voorjaar 1567 hetzelfde lot. Nu eiste Margaretha van haar
medewerkers een nieuwe eed van trouw; met name de gematigden wantrouwde
zij. De graven van Egmont en Horn onderwierpen zich aan haar eis. Willem
van Oranje, die desondanks vervolging vreesde, besloot echter naar Duitsland
uit te wijken. Velen namen deze zelfde beslissing, sommigen omdat zij zich in
46