circa 1563. De terugval die in het laatste jaar inzette, deed zich onder invloed
van de Opstand in de zuidelijke gewesten voor tot het einde van de eeuw; in
de noordelijke provinciën zou echter vanaf 1580 een periode van versnelde
groei beginnen. Natuurlijk troffen de crises het proletariaat het eerst. Maar
ook vele geschoolde loonarbeiders en middenklassers gevoelden zich erdoor in
hun gewaande bestaanszekerheid bedreigd. Het is dan ook niet te verwonderen
dat juist in perioden van economische malaise heel wat mensen houvast zoch
ten bij nieuwe godsdienstige stromingen: bij de dopers in de jaren dertig, bij
de calvinisten in de jaren zestig. En dat anderen zich keerden tegen een over
heid, wier maatregelen zij als bedreigend voor hun positie of zelfs als oorzaak
van hun ellende beschouwden. Het is evenmin verbazingwekkend dat zulke
vormen van onvrede het meest naar boven kwamen in de gebieden met het
sterkste economische groeiproces: Vlaanderen en Brabant.
v
Onvrede en onrust begonnen zich kort na 1559 af te tekenen, kort nadat Filips II,
die zijn vader in 1555 en 1556 in diens Nederlandse en Spaanse landsheerlijke
waardigheden was opgevolgd, vanuit de Lage Landen naar zijn Spaanse bezit
tingen was afgereisd. De eerste spanningen traden op binnen het centrale
bestuursapparaat in Brussel. Enkele hoge edelen, zelf voorstanders van de ver
sterking van het overkoepelend bestuur, voelden zich in hun positie bedreigd
door een handjevol raadgevers die door Filips naast zijn plaatsvervangster, de
landvoogdes Margaretha, waren gesteld. Bezwaar hadden zij er ook tegen, dat
de vorst Spaanse troepen in de Nederlanden had achtergelaten. Onder druk van
zich verscherpende omstandigheden zou Filips eerst de legereenheden terug
trekken en vervolgens de door de edelen meest gehate raadsman, kardinaal
Granvelle, wegroepen. Vanaf 1564 konden de hoge edellieden zich volop doen
gelden in het centrale bestuur. Voor radicale ontwikkelingen voelden zij niets.
Maar inmiddels hadden ook lagere edelen blijken van ontevredenheid gege
ven. Sommige van deze lokale machthebbers waren in een moeilijke financiële
positie geraakt door buitenissige uitgaven of wegens achterblijven van hun
inkomsten bij de stijging der prijzen. Anderen achtten zich in hun ambtelijke
bevoegdheden, hun emolumenten daaruit en hun eer bedreigd door het lang
zaam maar zeker opdringende centralisme van Brussel. Weer anderen hadden
protestantse sympathieën of waren zelfs tot het calvinisme overgegaan, en
bekeken met afschuw de geloofsvervolgingen. In 1565 besloot een aantal van
hen tot de vorming van een verbond, het Compromis, dat trouw aan Filips
betuigde maar vooral opschorting der ketterplakkaten verlangde en radicale
actie zo nodig niet schuwde. De verbonden edelen zochten steun bij hun hoog
ste standgenoten, Willem van Oranje met name. Dezen hielden zich echter
45