te zamen met textielwaren werden aangevoerd. Engelsen kwamen er met wol
en laken, en uit de Oostzeelanden werden er onder andere broodgranen aange
leverd.
Behalve deze buitenlandse goederen vielen er op de Antwerpse markt heel
wat waren van eigen Nederlandse bodem te kopen. Vooral in de Vlaamse ste
den had de lakennijverheid zich gedurende de late Middeleeuwen zeer sterk
ontwikkeld. Het hooggekwalificeerde eindprodukt was alom gevraagd. Daar
naast was een nieuwe plattelands lakennijverheid in opkomst, die weliswaar
een minder goed produkt leverde, maar wel één waarnaar ook vraag kwam.
Kunstnijverheidsartikelen vulden vanuit Brabant en Vlaanderen het assorti
ment aan, evenals een groot deel van de vangsten der haringvloten, die in deze
eeuw aanvankelijk nog voor het merendeel in zuidelijke havens hun thuis had
den. En uit Holland en Zeeland kwamen daar naast haring veel zuivelproduk-
ten bij, evenal bier, turf, en handelsgewassen zoals de verfstof meekrap. Voor
de transacties in al deze goederen bood Antwerpen tal van faciliteiten: de beurs
kwam er tot ontwikkeling, het bankwezen kreeg er volop kansen. En voor het
vervoer der handelsgoederen boden vooral de Hollanders een toenemende hoe
veelheid scheepsruimte aan.
Al deze ontwikkelingen versterkten de vermogenspositie van de bovenlaag der
stadsbevolking in grote mate. Onder deze viel bovendien een welvarende mid
denklasse van kleinere ondernemers te signaleren. Vooral de groteren onder
hen brachten in deze eeuw de eerste kapitalistische bedrijfsvormen in praktijk,
met name in de nijverheid. Sommigen wisten een aantal thuiswerkers in opeen
volgende stadia van het lakenbereidingsproces van zich afhankelijk te maken:
de zogenaamde huisnijverheid die zowel in de stad als op het platteland voor
kwam. Anderen zetten een werkplaats op, waar meer handwerkers dan in een
normaal ambachtelijk bedrijf onder één dak hun arbeid aan één eindprodukt
verrichtten: de manufactuur.
Deze kapitalistische ontwikkelingen kwamen mede tot stand omdat bij een
groeiende bevolking een ruim arbeidsaanbod bestond. Sommige handwerkers
profiteerden van de oplopende economie. Velen echter moesten genoegen
nemen met een matig loon, dat minder snel steeg dan de prijzen. Daardoor had
den zij weinig kansen om kapitalistische bedrijfsvormen te ontlopen. En weer
anderen konden niet of nauwelijks aan de slag komen. Het aantal van de laat-
sten steeg in de 16e eeuw zodanig, dat armoede voor het eerst in de Westeuro-
pese geschiedenis als een sociaal gevaar beschouwd en van overheidswege
bestreden ging worden. Desondanks ontwikkelde zich in de westelijke Neder
landen een steeds omvangrijker proletariaat.
Intussen had de economische groei zich niet steeds langs een rechte,
opwaartse lijn bewogen. Duidelijk vallen na perioden van stijging crises waar
te nemen. Stijging vond plaats tussen 1495 en 1525, en opnieuw van 1540 tot
44