Friesland, van Utrecht. Te zamen vormden deze landen dus niet één rijk, maar
slechts een personele unie; de relatie tussen hen alle liep via de persoon van de
vorst. Te zelfder tijd bezat Karei door vererving een soortgelijke personele unie
in Spanje en, althans voor enige tijd, ook in Oostenrijk.
Het besturen van zoveel staatjes tegelijk, elk met eigen regels en gewoonten,
leverde voor de gemeenschappelijke vorst tal van problemen op. Daarom
waren reeds de Bourgondiërs begonnen om enige homogeniteit in de geweste
lijke bestuursinstellingen te brengen en een aantal overkoepelende colleges in
te voeren. De Habsburgers gingen daarmee door. Omdat ze in de meeste pro
vincies veelvuldig afwezig waren, lieten ze hun gezag daar uitoefenen door een
plaatsvervanger - stadhouder in het spraakgebruik van hun dagen. Aan deze
voegden zij een aantal ambtsdragers, soms geboren in andere gewesten, toe:
een nieuwe bron van spanningen met de autochtone machthebbers. En de over
koepelende lichamen die zij stichtten waren een getrouwe afspiegeling van de
gewestelijke. Bij afwezigheid werd de vorst van de personele unie vervangen
door een landvoogd. Deze won advies in van een Raad. Van deze Raad werd
in eerste instantie een hooggerechtshof afgesplitst. Vervolgens werd hij in 1531
opgedeeld in drie gespecialiseerde colleges: de Raad van State voor de algemene
politieke beleidsbepalingen, de Geheime Raad voor het opstellen en doorvoe
ren van wetten, en de Raad van Financiën voor het beheer der domeinen, het
berekenen van de hoogte van de bede en de besteding der gelden. En als de vorst
een nieuwe bede wilde vragen, reisde hij niet langer alle gewesten af, maar riep
hij vertegenwoordigers van de meeste Statencolleges tegelijkertijd naar de cen
trale hoofdstad Brussel. Gezamenlijk vormden deze daar de Staten-Generaal.
Tussen de nieuwe Raden en tussen de leden van deze colleges onderling ont
stonden herhaaldelijk competentiekwesties, evenals trouwens tussen centrale
autoriteiten en de gewestelijke instanties. En de Staten-Generaal, die net als de
gewestelijke Staten geen bestuurlijke bevoegdheden hadden, waren er voortdu
rend op gespitst om regeringsgezag te verwerven, wat nogal eens tot spanning
met landsheer en landvoogd leidde.
ui
Naast de problemen betreffende de bestuurbaarheid van de personele unie
eisten religieuze kwesties de aandacht van Karei V en van zijn zoon Filips II
op. De Kerk van Rome kenmerkte zich omstreeks 1500 niet, zoals lange tijd
is betoogd, door verval alleen. Tegenover verstarring, die zich onder andere
uitte in financiële inhaligheid en overdreven regelgeving, in het toestaan van
platte afkoping van zonden in plaats van welgemeend berouw, en in onwetend
heid en zedeloosheid van een deel van de clerus, vertoonden zich juist sympto-
nen van nieuw geestelijk leven en zich verdiepende vroomheid. Sommige
41