De geschiedenis van de gemeenslieden in de Gelderse steden gaat zeer ver
terug.3 Zij speelden een sterk wisselende rol in het stadsbestuur, waarbij zij
vaak een door de burgerij gekozen democratisch element vormden.4 Sinds 1750
- bij de wederinvoering van het Regeringsreglement voor Gelderland - wer
den de gemeenslieden niet meer gekozen, maar voor het leven benoemd, waar
mee - aldus Ruys de laatste sporen der gemeentelijke vrijheid verdwenen.
In de Patriottentijd speelden de Zutphense gemeenslieden geen rol van bete
kenis: deze wordt in feite overgenomen door 'burgergecommitteerden', die
o.m. in 1783 het initiatief namen tot het indienen van het bekende Adres.5 Het
optreden in 1795 van het Zutphense comité van waakzaamheid en toezicht is
in de hierover verschenen publicaties nogal negatief beoordeeld. Men krijgt de
indruk dat het hier gaat om een groep lastige burgers, die het stadsbestuur voor
de voeten liepen en nalieten voor zichzelf een instructie op te stellen.6 Bij
nadere kennisneming van het aanwezige archiefmateriaal lijkt toch een wat
meer genuanceerd oordeel op zijn plaats. Dat zich in de eerste maanden van
1795 conflicten voordeden tussen de twee voornaamste geledingen van het
nieuwe stadsbestuur, is op zichzelf niet zo verwonderlijk. Het daarna in okto
ber in werking getreden Regeringsreglement7 - waarvan het bestaan blijkbaar
niet aan de hiervoor genoemde auteurs bekend was - geeft echter een duide
lijke afbakening van de taken en bevoegdheden van de beide organen, die ver
volgens in het algemeen ook redelijk lijken te hebben kunnen samenwerken.8
Aan de totstandkoming van dit Reglement is in belangrijke mate bijgedragen
door een commissie geleid door de Zutphense predikant Anthonius van
Deinse9, belast met het 'vereffenen' van de verschillen tussen de municipaliteit
en het comité. Reeds op 26 september besloot de municipaliteit dit reglement
te laten drukken en verspreiden. Het werd vervolgens door de Burgerij 'gear
resteerd' op 28 oktober 1795.
In dit reglement, een brochure van 76 bladzijden, worden in 144 artikelen
de taken en bevoegdheden van 'Stadsregering' en 'Committé' gedetailleerd
vastgelegd.
De portefeuilleverdeling onder de leden van de stadsregering en de werkverde
ling binnen het comité worden aangegeven, terwijl ook het kiesrecht en het ver
kiezingssysteem nauwkeurig worden omschreven.
Over de taak van het comité wordt gezegd dat het niet zal regeren maar
waken en toezien (4de afd. art. 1); daartoe zullen maandelijks twee leden alle
resoluties van de stadsregering nazien en toetsen. Met betrekking tot belastin
gen, geldleningen, verpachtingen en dergelijke financiële zaken is 'voorkennis
en concurrentie van de Commissie ter Finantie' (de zwaarste commissie van het
Comité) en toestemming der opgeroepen Burgerij vereist. Tenslotte werd vast
gelegd dat het Reglement voor de volgende verkiezingen (Petri 1797) zal kun
nen worden herzien.
3