De fontein op de Houtmarkt omstreeks 1920
tein in strijd is met het bepaalde in artikel 11 van de verordening van de Com
missaris Generaal voor de veiligheid d.d. september 1941. Dit artikel verbiedt
het noemen of gebruiken van namen van levende leden van het Huis van
Oranje-Nassau. Hij verzoekt de burgemeester de genoemde overtreding te wil
len doen beëindigen. Besloten wordt het geheel te laten overschilderen als ver
wijdering niet mogelijk is. De aangebrachte verflaag wordt kort na de oorlog
weer verwijderd.
Pas in 1949 deelt de burgemeester namens B. en W. aan de Raad mee dat
overwogen wordt om de fontein op de markt te verplaatsen. De bedoeling van
deze opmerking is duidelijk. Burgemeester en wethouders willen kijken hoe er
op gereageerd zal worden. Een stroom van brieven is het gevolg. Bijna alle
schrijvers zijn tegen verplaatsing. In augustus 1949 wordt er in de Raad over
gesproken. De drie leden die het woord voeren zijn alle drie tegen. Eén wil ver
plaatsing nog wel overwegen als er een geschikte plaats gevonden kan worden.
Het moet dan wel zonder al te grote kosten gebeuren.
Voorlopig blijft de fontein nog staan. In 1956 vindt de verkeerscommissie
dat de fontein een ernstig beletsel is om te komen tot een behoorlijke verkeers
geleiding. De directeur van openbare werken is het daarmee eens. Wel vindt hij
dat dit door de burgerij aangeboden geschenk een beter lot verdient dan zonder
108