van Coolwijck, twee neven Lulofs, twee neven Op ten Noort (Willem Reinier
en Willem), Steenlack, Stork en Wilbrenninck. Dat wil zeggen zeven leden uit
het patriciaat, drie uit de burgerij, een medicus en twee advocaten.
Met Evekink en De Haas was het doopsgezinde element weer vertegenwoor
digd, terwijl er ook weer twee rooms-katholieke leden waren (Van Lamsweerde
en Roeloffzen); het raadslid Kretschmer kwam uit een lutherse familie.
Een belangrijke ontwikkeling in deze nieuwe fase was dat nu ook definitief
een einde kwam aan de bemoeienis van het stadsbestuur met de rechtspraak.
De scheiding van uitvoerende macht en rechtspraak was in principe reeds vast
gelegd in de Grondwet van 1798, doch werd nu volledig doorgevoerd door de
instelling van een Vredegerecht voor het kanton Zutphen. Een deel van het
stadhuis, de Vleeshal, werd daartoe aan het stedelijk bestuur onttrokken. Daar
werd trouwens ook ondergebracht de Rechtbank in Eerste Aanleg die voor het
arrondissement Zutphen ging functioneren.
Behalve door de huisvesting, zijn er ook door de personele bezetting voorlo
pig nog nauwe banden met het stadsbestuur. Vrederechter werd mr. G. W. van
Lamsweerde, zijn plaatsvervangers waren mr. W. R. Op ten Noort en mr.
M. D. de Leeuw van Coolwijck, allen leden van de Municipale Raad. Tot de
rechtbank behoorden naast de adjunct-maire Ardesch: de raadsleden mr.
J.H.van Hasselt, mr. A. Op ten Noort en mr. Steenlack, terwijl mr. B. H.
Lulofs optrad als substituut van de Keizerlijke procureur. Het vroedschapslid
Mr. E. L. Van Heeckeren van Waliën werd benoemd tot rechter van instructie.
De bevoegdheden van het stadsbestuur werden overigens ook verder beperkt
door de provinciale bestuursstructuur, waarin - evenals onder koning Lode-
wijk Napoleon reeds het geval was - tussen de gemeenten en het departement
provincie) nog een arrondissementsbestuur functioneerde, bestaande uit
een onderprefect en een Arrondissementsraad. In deze raad trof men dan weer
de maire van Zutphen als lid aan, evenals de stedelijke raadsleden W. R. Op ten
Noort, Van Heeckeren tot Nettelhorst en Van der Capellen.
De in Zutphen residerende onderprefect, de energieke Van der Borch van
Verwolde, blijkt ook zeer betrokken te zijn bij plaatselijke aangelegenheden.
Een voorbeeld hiervan is te zien bij de door prof. Frijhoff beschreven pogingen
om in Zutphen een veeartsenijschool op te richten.2
Aan het op Franse wetten gebaseerde stadsbestuur kwam uiteraard een einde
bij de bevrijding in november 1813. Het zal daarna echter nog tot november
1815 duren voordat een nieuw Regeringsreglement van kracht wordt. Zutphen
krijgt dan een bestuur van drie burgemeesters en een Raad, waarvan de leden
voor het leven worden aangewezen door een kiescollege dat gekozen wordt
door de gezeten burgers.3 Pas in 1851, onder de nieuwe Gemeentewet, zal een
rechtstreeks gekozen Gemeenteraad het hoogste gemeentelijke bestuursorgaan
worden.
83