voor een somma van 133, jaarlijks. Adam Godfried Klose overlijdt op 7 mei
1820, bijna 81 jaar oud.
Het verhaal over zijn opvolging, zoals dat in de notulen van de raad staat ver
meld, is weinig verheffend. Op 6 oktober 1820 besluit de raad de vacature niet te
vervullen. G.J. Milius wordt geen eerste chirurgijn, maar stadschirurgijn zon
der meer. Zijn tractement, dat in de Franse tijd met 100, - was verlaagd, werd
met ƒ100,- verhoogd, terwijl ƒ100,- ter dispositie van burgemeesteren wordt
gesteld voor betaling van handmatige verlossingen door een vroedmeester ge
daan. Als argument wordt aangevoerd, dat er vroeger één stadschirurgijn was
en dat alleen op aandringen van Klose en onder afstaan van een deel van zijn
tractement een tweede chirurgijn was benoemd.
Dit nu was in strijd met de waarheid. Weliswaar werd de in 1792 overleden
tweede chirurgijn, J.H. Holst, in 1750 aangesteld als chirurgijn, maar op 1
maart 1773 werd C.M. Bugge van der Boge benoemd tot eerste chirurgijn en
vroedmeester. Holst werd daarmee tweede chirurgijn. Bugge van der Boge werd
vermoedelijk naast Holst benoemd, omdat deze laatste geen vroedmeester was.
Weliswaar werd al in 1772 besloten, dat na het aantrekken van een eerste chirur
gijn en vroedmeester, het tractement van Holst, indien deze zou komen te over
lijden, weer 'ten profijte van de stad' zou komen, maar dat werd in 1820 (48 jaar
later!) niet als argument gebruikt. Klose trof dus reeds een tweede chirurgijn
aan toen hij in Zutphen kwam. Men is nog wel zo eerlijk te vermelden, dat het
een voordelige zaak was voor de stad! De zoon C.A. Klose, die in 1798 als medi-
cinae doctor was geadmitteerd, doet in december nog een poging de resolutie te
laten intrekken. Hij wil graag stadsvroedmeester worden en voert aan, dat die
100, - niet genoeg is om alle handmatige bevallingen te betalen. Maar het ver
zoek wordt 'buiten deliberatie gehouden'.
De geschiedenis van Arend Godfried Klose, een arts in dienstverband, leert
hoeveel moeilijkheden deze positie voor werkgever en werknemer kan opleve
ren. Anders dan in 1984 wenste men het aantal artsen in dienstverband in 1820
in ieder geval tot het uiterste te beperken. Men vond dat de beste methode om de
kosten van de gezondheidszorg te drukken.
55
t