cobi (25 juli). De kooplieden hebben vele bezwaren tegen de plaats waar de magere veemarkten thans gehouden worden. Op hun verzoek worden de paar denmarkten naar de Schupstoel verplaatst en de magere veemarkt naar de Laarpoort aan de zogenaamde stille zijde. Men denkt dat het daar groot en ruim genoeg is om zonder de doorgang te belemmeren al het vee, inclusief varkens en schapen, onder te brengen. Langs de huizenkant kan men een touw spannen, dat bevestigd zal worden aan palen die in kokers zijn geplaatst. Het grootvee komt tussen de binnen- brug en de Melatensteeg, het kleinvee vandaar tot aan het einde van de poort. Maar men blijkt wat de ruimte betreft te optimistisch geweest te zijn, want al op 11 april, een dag na de gehouden veemarkt, meldt het raadslid Sloet dat gebleken is dat het daar te bekrompen is en wederom wordt besloten uit te zien naar een betere plaats. In november 1794 is een gedeelte van de wal tussen Hospitaal- en Laarbinnenpoorten bezet door militairen; daarom worden de vette veemarkten verplaatst naar de Nieuwstad. Maar ook dat blijkt niet de vaste plaats te worden, want in 1795 wordt besloten de Najaarsveemarkt niet in 't Kalverbosch (Boompjeswal) te houden, maar als vanouds op de markt. Die plaats blijkt wel te bevallen, want in 1796 worden palen in kokers op de markt gezet, zodat men er touwen tussen kan spannen om het vee aan vast te zetten. In 1797 breekt er een veeziekte uit en worden alle veemarkten in de gehele provincie verboden. Pas op 21 november 1798 is de ziekte over en wordt er een dankstond gehouden als dankzegging aan de Aller Hoogste wegens de ge lukkige afwending van de zo vernielende veepest. In 1799 is de veemarkt nog steeds op de markt en in 1800 besluit men de kokers met dekplaten te vernieu wen van de Zaadmarkt tot aan de Frankensteeg. De portiers aan de poorten zullen van iedereen die naar de veemarkt gaat, 1 stuiver marktgeld gaan hef fen. Voor de moeite krijgen ze dan 5 °7o van dit geld als provisie. In 1801 werden 3325 stuks vee aangevoerd en in 1806: 4170. In 1811 ont vangt men een schrijven van de onderprefect die vraagt om een opgave van de gewone jaar-paarden- en beestenmarkten. In antwoord daarop worden de volgende veemarkten opgegeven: paarden- en beestenmarkten: 10, 19, 30 april, 10 mei, 24 juni en 25 juli; vette beestenmarkt: twee laatste donder dagen in oktober en de twee eerste in november. Op 6 augustus 1821 worden de paarden- en beestenmarkten opnieuw vastgesteld en wel op 1, 10, 20 en 30 april en 10 mei; valt deze dag op een zon- of feestdag, dan wordt het de dag ervoor. De naj aars veemarkten worden bepaald op de beide laatste don derdagen van oktober en de beide eerste van november. De St. Jan-, St. Jacob- en de kermismarkten blijven als vanouds. Op 11 april 1825 krijgt de raad een brief van J. J. de Haar, G. Hartog en J. D. Hamburg. Deze kooplieden verzoeken de markt van 30 april op een an- 66

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1984 | | pagina 12