re zoon in elk geval het landschrijversambt veilig te stellen, zolang hij daar nog invloed op kon uitoefenen. Al is Thoe Boecop's schampere opmerking over de naamsverfraaiing perti nent onjuist - ook in Duitsland heette de familie reeds Kaldenbach - wel licht heeft het die snel op de maatschappelijke ladder klimmende patriciërs toch niet aan de nodige pretenties ontbroken. Op de 23 maal dat Johans me destudenten zijn familienaam in hun opdracht voluit neerschrijven, wordt hij vijf maal "a Kaldenbach" genoemd,54 oftewel Van (of von) Kaldenbach, waarmee een adellijke afkomst wordt gesuggereerd. In vier van die vijf geval len gaat het om Nederlandse burgerzonen, tegenover wie Johan er weinig moeite mee zal hebben gehad zijn afkomst wat mooier voor te stellen dan zij was. Bij de Duitsers, vaak zelf van adel, is hij wellicht wat voorzichtiger ge weest of ging dat niet zo gemakkelijk. Met uitzondering van een Hamburger noemen zij hem allen gewoon Kaldenbach. Overigens lijkt het niet onmogelijk dat Johans familie inderdaad iets met het gelijknamige adelsgeslacht te maken heeft, maar dan als bastaardtak. Zijn grootvader Johan zou, gezien de naam die deze zijn eigen zoon gaf, zelf heel goed een (natuurlijke) zoon geweest kunnen zijn van de Daam Adam) van Kaldenbach die zich op 21 november 1504 te Erkelenz met een aantal ruiters in dienst van hertog Karei van Gelre stelde.55 De gelijkenis van elementen uit het wapen (drie leeuwe- of bereklauwen) zou eveneens ten gunste van die her komst kunnen spreken.56 Hetzelfde geldt tenslotte voor het feit dat de Zut- phense Kaldenbachs aanvankelijk een geslacht van geschoolde ambtenaren waren hetgeen voor de (hoge) adel de gebruikelijke weg was om bastaarden toch van goede bestaansmogelijkheden en een zorgeloos carrièreperspectief te voorzien. Dit is natuurlijk maar een hypothese, doch wellicht blijft ze een nader onderzoek waard. Noten 1 Zie A. Frank-van Westrienen, De Groote Tour. Tekening van de educatiereis der Nederlan ders in de zeventiende eeuw (Amsterdam 1983). 2 Vgl. P. Spierenburg, Elites and etiquette. Mentality and social structure in the early modern Northern Netherlands (Rotterdam 1981). 3 W. Th. M. Frijhoff, La société néerlandaise et ses gradués, 1575-1814. Une recherche sérielle sur le statut des intellectuels (Amsterdam-Maarssen 1981) 114-116; dez., "Hoe Gelders was de Gelderse academie?", Bijdragen en mededelingen "Gelre" 72 (1981) 123. 4 's-Gravenhage, Kon. Bibliotheek, hs. 133 M88, fol. 138r. 5 Gemeentearchief Zutphen, Oud-Archief (OAZ), inv.nr.4 (mem. resol. 14 mei 1603). Vgl. W. Frijhoff, "Theodoras Marcilius (1548-1617): de afkomst van een Gelders hoogleraar te Parijs", Gelders oudheidkundig contactbericht 80-81 (1979) 8. 6 Orléans, Archives départementales du Loiret (ADL), D 217, pp. 138, 164, 177, 223; D 242, fol. 121v, 125\ 127r. 47

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1984 | | pagina 25