mendael, die te Franeker reeds op 21 juli 1602 in de rechten werd ingeschreven
en dus iets ouder zal zijn geweest, heeft trouwens als ''amicus et conterra-
neus" (vriend en streekgenoot hij kwam uit Huissen, zijn vader was gegoed
bij Doesburg en Bemmel) enkele jaren later ook een opdracht in het album
gezet (fol.25r), toen zijn eigen studiereis die van Kaldenbach te Heidelberg
toevallig kruiste. De stellingen zelf zien er niet spectaculair uit. Pikant is wel
licht de 26ste, waarin wordt gesteld dat de onkosten die een vader maakt om
zijn zoon te laten studeren, niet op diens erfdeel in mindering mogen worden
gebracht. Voorzag Johan problemen met zijn broer Leonard, die inderdaad
veel minder studiekansen heeft gehad aangezien hij uitsluitend in het nabijge
legen Steinfurt wordt gesignaleerd en dan nog slechts aan de Latijnse school,
niet in het hoger onderwijs in eigenlijke zin? De tweede reeks stellingen (1605)
is opgedragen aan de gedeputeerden van Gelre en Zutphen, vermoedelijk de
mecenas van die druk.18
Intussen overlijdt professor Schotanus op 22 januari 1605. Misschien is dat
de reden geweest waarom Johan Franeker de rug toekeerde en zich, 22 jaar
oud, aan de Leidse akademie in de rechten liet inschrijven? 19 Ongetwijfeld
heeft hij in 1607 te Leiden zijn rechtenstudie voltooid, aangezien hij in het al
bum amicorum al vóór zijn studie te Orléans Legum candidatus wordt ge
noemd (te Kassei, fol. 30r). Leiden was geen goedkope stad en reizen in het
buitenland was nog duurder. Vandaar dat Johans vader in 1605 pogingen doet
bij wijze van beurs de inkomsten uit een beneficie of kanonikaat te Eist voor
hem te verkrijgen.20 Of dit gelukt is, weten we niet.
Op vierentwintigjarige leeftijd begint hij dan eindelijk aan de grote reis
door Duitsland, Zwitserland en Frankrijk. Dat Duits-Franse circuit was type
rend voor de studenten uit de oostelijke provincies, toen nog sterk georiën
teerd op de oostelijke buurlanden, waarmee niet zelden talrijke familiebanden
bestonden.21 De studenten uit westelijk Nederland gingen veeleer via Enge
land naar Frankrijk. De eerste helft van de reis, tot Orléans, heeft Johan Kal
denbach samen met zijn één jaar jongere stadgenoot Herman Schimmelpen-
ninck van der Oije (1584-1658) volbracht; later heer van de Cloese en Selsham,
werd deze al in 1613 schepen van Zutphen, tot zijn dood, en in 1626
ontvanger-generaal van de Graafschap. Hij was een zoon van Jacob, lid van
de ridderschap van Veluwe en Zutphen, commissaris van de monstering en
ook zelf schepen van Zutphen, en van Walravia van Haeften.22 Herman had
van 1600 tot zeker 1604 in Leiden gestudeerd, eerst letteren, vervolgens rech
ten.23 Op 21 september 1606 kwam hij voor verdere rechtenstudie naar Frane
ker, waar Johan toen ook geweest moet zijn.24 De eerstvolgende twee jaar wa
ren ze onafscheidelijk, maar merkwaardig genoeg komt Herman in het album
niet voor. In elk geval worden ze op 8 augustus 1607 gezamenlijk ingeschreven
aan de universiteit van Marburg.25 Daar wonen ze in hetzelfde huis als de
42