De overgang tussen de verschillende typen is niet erg scherp - het gaat
immers om handwerk, waarvan niet elk produkt gelijk uitvalt. Alle randen,
uitgezonderd enkele van type IA (afb.8: 1-3), zijn nagedraaid.
Kogelpotaardewerk dateert men tussen de late 8ste en de late 13de eeuw.
In het algemeen onderscheidt men een vroege en een late groep: de vroege
bevat kogelpotten met een flauw S-vormig randprofiel en een simpele rand-
vorm, de late groep bevat kogelpotten met een hoekiger profiel en een meer
bewerkte randvorm ("dekselgeuP).13 De late groep dateert van de 10de/
1 1de tot de 13de eeuw. De overgang is niet scherp aan te geven. In het
algemeen is de late groep van een harder baksel met een fijnere grindmage-
ring.
Dit alles gaat ook op voor het kogelpotmateriaal uit de Ooyerhoek, zij het
dat één groep scherven uit de toon valt. Randtypen IA-B schrijf ik derhalve
toe aan de vroege periode, randtypen IIA-D aan de late periode. Randtype-
n IC en ID zijn moeilijk te plaatsen. Randtype IIB C heeft een afwijkende
mageringsgrootte. De randvorm behoort bij de late periode, het baksel is nog
vaker (erg) hard dan middelhard, maar de magering is veelal zeer grof. Deze
scherven zijn vaak ook voorzien van een erg grote hoeveelheid magering.
Wellicht valt hier een lokale pottenbakkerij te onderscheiden: bij de
Zutphense late kogelpotscherven komt een dergelijk baksel niet voor.14
Een ander punt dat bij vergelijking met Zutphen opvalt, is de verhou
dingsgewijs zeer grote hoeveelheid kogelpotscherven ten opzichte van het
importmateriaal (kogelpotaardewerk 468, Badorf- en Pingsdorf-type aar
dewerk 193, Paffrath aardewerk 5, vroeg steengoed 21).15
Het vroeg-Middeleeuwse materiaal uit de Ooyerhoek heeft ons al met al
een beeld kunnen geven van de variatie aan gebruiksaardewerk van de late
8ste tot eind 13de eeuw. We kunnen uit bepaalde kogelpotsoorten zelfs een
lokale pottenbakker afleiden (met enig voorbehoud) en bij vergelijking met
Zutphense vondsten blijken opvallende verschillen.16
Noten
6 In de vroege Middeleeuwen bestaat het handgevormde, lokale aardewerk vrijwel uitslui
tend uit kogelronde potten, vandaar de naam: kogelpotaardewerk. Met name in het late
kogelpotaardewerk komen ook wel eens andere vormen voor, b.v. kookpotten op pootjes
of met een standring, kommen, bakpannen e.d. Van deze vormen is in Ooyerhoek (nog?)
niets gevonden, uit Zutphen zijn er enkele voorbeelden van bekend.
7 Zie U. Lobbedey, Untersuchungen mittelalterlicher Keramik, Berlin 1968, blz. 23-25,
40-43, 73-77; H. Stephan, Mittelalterliche Töpferei-Bezirk in Duingen, Kr.Alfeld; Gra-
bungsbericht Notuntersuchung 1976, verslag Universiteit Göttingen.
8 Zie W.A.van Es en W. J. H. Verwers, Excavations at Dorestad 1, The Harbour: Hoog
straat I, Amersfoort 1980, hoofdstuk V-VI.
9 Zie noot 4.
21