H. J. WIJERS Nadat tegen het einde van 1801 een nieuwe Staatsregeling tot stand was gekomen, waarbij ook de aanhangers van de vroegere stadhouderlijke partij weer bij het landsbestuur werden betrokken, dienden allereerst nieuwe regionale departementsbesturen te worden gevormd. Deze moesten dan vervolgens de samenstelling van de stedelijke besturen aanpassen aan de gewijzigde verhoudingen. Hoewel de Staatsregeling aangaf dat de gemeen tebesturen zouden berusten op het beginsel van volkskeuze en geregelde afwisseling, besloot het Staatsbewind namelijk de leden voor de eerste maal door het departementsbestuur te doen benoemen. Over de onderhandelingen die aan de vorming van het departementsbe stuur van Gelderland voorafgingen, is iets te vinden in een brief van Charles van Lynden aan de Erfprins: "Men zegt dat het voornemen is, in het depar tementsbestuur uit ieder quartier twee ridders en twee stedelingen te plaat sen en al de ambten voormaals aan de Ridderschap geattacheerd aan jonkers te offreren en alleen bij weigering stedelingen daarmee te beneficieeren".1 Het departementsbestuur van Gelderland werd in juni 1802 door het Staatsbewind benoemd.2 Dit bestuur nam vervolgens de samenstelling der stedelijke besturen ter hand, hetgeen in november 1802 voor Zutphen leidde tot een college van tien leden, bestaande uit A. Ardesch, J. de Bruyn, F. R.G.C. van der Capellen, G.J. Haesebroeck, B. van Hasselt, L. van Heeckeren tot de Wiersse, J. C. van der Muelen, A. Op ten Noort, H. J. Op ten Noort, G.A. Verstege. Slechts vier leden uit de vorige periode werden dus gecontinueerd (Haese broeck, Van Hasselt, Van der Muelen en Verstege), terwijl zes leden uit de kringen van het ancien régime nieuw optraden. Aanvankelijk zou de ver houding zelfs 73 zijn geweest, daar als nummer 10 benoemd was B. F. W. van Westerholt tot Hackfort, die echter bij de installatie niet verscheen. Enige tijd later werd Verstege in zijn plaats benoemd. De indruk van Colenbrander3 dat oud-regenten in deze periode spoedig op grond van hun ervaring het heft weer in handen zouden hebben gekregen gaat naar het schijnt voor Zutphen niet op. De nieuwe leden komen wel grotendeels uit families die in het stadsbestuur vóór 1795 een rol speelden, Vervolg op het artikel van dezelfde auteur: Het Stadsbestuur van Zutphen in de periode 1795-1802, in Oud-Zutphen, tweede jaargang, nummer 1, maart 1983, p. 1-7. 13 HET STADSBESTUUR VAN ZUTPHEN II* De periode 1802-1808: Constitutionele Magistraat

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1984 | | pagina 15