jaarlijks de prijs vast van een vat of een kwart bier. Die prijs was afhankelijk van de graanprijzen (1461). Ook slagers, bakkers en wijnverkopers werden streng gecontroleerd. De schepenen "zetten" de prijs van het brood. De gilden kregen al met al dus geen kans misbruik te maken van hun monopolie. Er was natuurlijk wel eens kritiek op de schepenen. Vooral in slechte tijden hadden de heren heel wat te verduren. Aan het eind van de middel eeuwen begon de recessie. Dan lees je voortdurend dat de besluiten werden genomen met algemene stemmen en met instemming van de gemeynde. Na 1450 werd de instemming van de gemeynde ook vermeld bij de uitgifte van lijfrenten. Kennelijk zag men er zorgvuldig op toe dat de stad zich niet te diep in de schulden stak. Dat toezicht heeft overigens niet veel geholpen. In het midden van de 15de eeuw kwam er ook kritiek op de verpachting van de accijnzen, net als bij de Democratische Beweging van 1748. Eerst werd de verpachting van de bieraccijns afgeschaft en in regie genomen; de stad ging het geld voortaan zelf innen. Enkele jaren later gebeurde hetzelfde met de wijnaccijns. Ook dit hield op den duur geen stand. In 1461 werd de bieraccijns verlaagd om de brouwers tot medewerking te brengen. Hier is de druk van de gemeynde onmiskenbaar. Die druk blijkt ook duidelijk uit de bepalingen tegen de (concurrerende) economische activiteiten van de kloosters. Het is opvallend dat het gros van dergelijke bepalingen na een paar jaar alweer werd genegeerd. De grote sociale onlusten in Zutphen komen pas tegen 1540. In steden met sterkere gilden, zoals Utrecht en Deventer en vooral Gent in Vlaanderen, kwamen ze eerder. De Zutphense regenten hebben een redelijk sociaal evenwicht bewaard. Ze schipperden tussen kloosterlingen en wereldheren, tussen gilden en consumenten. Ze deden hun best de ene wijk niet te bevoordelen boven de andere. Om dat te bereiken verdeelden ze het stads werk en de leveranties daarvoor over verschillende handelaren en oefenden ze toezicht uit op de gasthuizen, het Bornhof, het Melaatsenhuis en op het marktwezen. Als de kritiek te fel werd, was hun uiterste antwoord: "We doen toch zeker ons best? Als het jullie niet bevalt, zoek je voor ons maar een ander. Dan vertrekken wij naar onze bezittingen: naar de Voorst, de Dam, de Marsch, het Velde of de Boedelhof, en dan zoeken jullie het verder maar zelf uit". Noten 1 De Zutphense stadsbrief dateert van 1190, maar er bestaan twijfels over de echtheid van deze oorkonde. 2 Met "de gruit" wordt bedoeld de heffing van accijns bij de bierbereiding. 95

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1983 | | pagina 25