middeleeuwer was geen individualist. Hij voelde zich deel van een collectief: zijn gilde, zijn wijk, zijn stad. In die gemeenschap leefde hij als een vis in het water. Had zo'n collectiviteit rechten, dan waren dat zijn rechten. Indivi duele gelijkheid voor de wet was in de middeleeuwse standenstaat een begrip waaraan niemand dacht. Iets dergelijks werd dus ook door niemand geëist. Bovendien werd het individu in persoon en goed volledig beschermd. Na het verlenen van de stadsbrief kon de gemeenschap, geleid door sche penen en raad, zelf verordeningen (keuren) maken. Ze had de lagere recht spraak, stelde belastingen in en mocht zichzelf gewapend verdedigen. Daar mee werd ze dus eigenlijk een staat in de staat. De stadsbrief zwijgt over de benoeming van de schepenen. Het is een vreemde zaak dat zo'n belangrijk punt niet is geregeld. Dat is een aanwijzing voor de stelling dat de brief een gehele of gedeeltelijke vervalsing is. Die moet dan zijn opgesteld in een tijd toen het al vanzelfsprekend was geworden dat de magistraat zichzelf aanvulde (coöptatie). Het is ook verdacht dat er nog in 1330 op dit punt onenigheid is geweest. Graaf Reinald II verklaarde toen uitdrukkelijk dat de schepenen zelf hun opvolgers mochten kiezen "zoals dit altijd is geweest". Had de originele stadsbrief iets anders vermeld? De kanunniken van het kapittel werden wel benoemd door de graaf. In de tweede helft van de 15de eeuw kreeg de stad ook hier enige invloed. In de praktijk werd de stad dus geregeerd door een oligarchie, een beslo ten gezelschap. Maar vader en zoon, en broers konden niet tegelijk lid zijn van het bestuurscollege en soms waren de bepalingen zelfs nog strenger. Verder zaten de schepenen niet "ad vitam" op hun zetel. Ze hadden beslist geen vaste betrekking. In beginsel bleven ze twee jaar in functie, daarna werden ze eerst een jaar raad om vervolgens eventueel opnieuw in het college te worden gekozen. Aan de blote functie van schepen was maar een zeer geringe vergoeding verbonden. Extra werkzaamheden werden beloond, zoals het zegelen of het houden van toezicht op de gruit.2 Maar daarbij ging het steeds om een klein bedrag van drie of vier pond per jaar. Alleen de rentmeesters kregen meer: vierentwintig en zestien pond. Maar die hadden ook veel werk en een grotere verantwoordelijkheid. Om het geld hoefde men geen schepen te worden, er was geen droog brood mee te verdienen. Het gevolg daarvan was dat de middenklasse er niet aan te pas kwam. Schepen zijn in de middeleeuwen was echt geen sinecure. Het was niet een baantje met weinig werk en veel inkomsten, zoals in de 18de eeuw. Wie vormden die oligarchische groep? Van de eerste schepenen weten we hoegenaamd niets. Ze heetten alleen maar Gerlach of Mattheus en Maar- tenszoon. In de 14de eeuw zitten tussen de schepenen nog verschillende actieve kooplui. Het is opvallend dat kooplui-schepenen tegelijk ook koop- 93

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen (vanaf 1982) | 1983 | | pagina 23