waarop ook de Mohamedaan in Christus den eenigen naam erkent door
welken menschen kunnen zalig worden".
Hier treffen we een merkwaardige visie die we tegenwoordig niet meer
binnen het gezichtsveld van de praktische mogelijkheden zullen aantreffen
en die door Da Costa geformuleerd werd met de bekende woorden: Als de
Heere God in allen is. Aan het exemplaar door mij gebruikt (en
afkomstig uit de U.B. te Leiden) is toegevoegd een geschrift van de hand van
de bekende Groningse hoogleraar P. Hofstede de Groot, getiteld: De zen
ding in China volgens 't geen Dr. R. Gützlaff den 18 april 1850 te Groningen
mededeelde. In dit geschriftje vinden we dezelfde gedachten terug die we al
eerder bij Erdbrink hebben aangetroffen: een sterke nadruk op de zedelijke
strekking van het Evangelie, zoals die met name in de Bergrede naar voren
komt. Met Paulus wordt sterk het leven uit de Geest geaccentueerd. In dit
alles maken we kennis met een irenische vorm van Christendom, meer op de
daad dan op de leer gericht. Ook Gützlaff bekommerde zich weinig om
bijzondere leerstellingen, die zo licht tot botsingen aanleiding kunnen geven.
De geest van Christus te hebben is voor hem orthodoxie.
Van een andere kant leren we Ds. Erdbrink kennen, wanneer in 1863 ons
volk zijn 50-jarige onafhankelijkheid na de afschudding van het Franse juk
herdenkt. Het monument op Plein-1813 in Den Haag is nog steeds de
herinnering aan dat feit. Aan Ds. Erdbrink viel de, niet gemakkelijke taak
toe een gedenkrede uit te spreken: 1813 Godsdienstig herdacht. Daarbij
heeft hij zonder twijfel voor ogen gehad het beroemde "Geschied- en Rede
kundig Gedenkschrift van Nederlands Herstelling" van de Leidse hoogle
raar J. H. van der Palm. Schrijver constateert met dankbaarheid, dat de geest
van voorvaderlijke godsdienstzin niet geheel verdwenen is; de tekst luidt:
Ps. 783, 4, 6 en 7. Wat onze vaders ons verteld hebben, wij zullen het niet
verborgen houden voor onze kinderen. Na de verdrukking van de Franse tijd
heeft de lang getergde natie zich in 1813 weer opgeheven. Als christelijk
godsdienstleraar meent hij te mogen zeggen: de Heer heeft ons werkelijk
gezegend in het land onzer inwoning. Vergeleken bij Pruisen, Frankrijk, het
verdrukte Polen en het "ook innerlijk koude en voor de stem der menselijk
heid dove Rusland" regeert hier een vorst (Willem III) die de geest zijns
volks toont te kennen en de eisen van zijn tijd niet miskent en leeft een volk
dat "zijn koning, orde en rust bemint". Evenwel - wie de waarheid zien wil
moet wel opmerken, dat er sprake is van onverschilligheid omtrent de
godsdienst. Het doet zeer aan het hart de uitspraak te horen verkondigen:
"De staat heeft geen godsdienst".
Wanneer we 1813 en 1863 vergelijken is er groot verschil, maar reden tot
"bekommering" is er ook: de ware overeenstemming bij alle machten in de
staat ontbreekt. Er is een streven naar volksheil zonder god. Veel is met de
64