vader: je was bescheiden, je kon glimlachen om eigen onbeduidend
heid, gezien tegen de achtergrond van het wijde wereldgebeuren. Je was
eenzaam, vader. Een voorbestemd lot? Een zelfgekozen lot? Je kende on
gemakkelijke zelfspot. Die leerde je kennen, hier in deze kathedraal (de
St. Walburgskerk waarin zij op dit moment met haar kleinkinderen is en
waar de herinneringen aan haar vader weer boven komen) met een geur van
devotie, wierokend over vele eeuwen heen. Ja hier (in deze kerk) heb je
gezeten. En deze heilige momenten zijn het fundament van je leven geweest.
Ze smeedden je geest om tot onaantastbaarheid voor liefdeloosheid of
miskenning".
Ook vertelt zij haar kleinkinderen over de grote brand van de Wijnhuis
toren in 1920. Ademloos luisteren de kinderen naar het verhaal over hun
overgrootvader die getracht heeft uit de brandende toren en uit het Wijnhuis
te redden wat nog gered kon worden. Het kostbare stadsmuseum was hem
bijkans meer waard dan zijn eigen leven. Om hem te helpen met de redding
van de kostbaarheden had hij de beschikking gekregen over een aantal
huzaren. Toen deze zich terugtrokken omdat gevaar voor instorting dreigde,
bleef Gimberg alleen achter: niemand waagde zich meer in het brandende
gebouw. Hij bleef er tot een marechaussee naar boven stormde om hem te
bevelen onverwijld naar buiten te komen omdat het carillon elk moment
naar beneden kon komen. Nog maar net buiten de toren gekomen hoorde
Gimberg hoe het eens zo prachtige Hemony-klokkenspel als afgevuurd door
een kanon naar beneden viel, dwars door alle verdiepingen heen. Verslagen
en geschokt, verbijsterd en verstomd heeft Gimberg enkele dagen stilzwij
gend en gebroken doorgebracht. Tot hij weer perspectief zag in een nieuwe
aanpak. s
Het heeft hem overigens niet mee gezeten. Vier jaar later, op vrijdag
11 januari 1924, springt een waterleidingbuis op de zolder van het stadhuis.
Daar ligt tot op dat moment een gedeelte van het oud-archief van de ge
meente. Herhaalde malen is er door hem op gewezen dat deze bewaarplaats
ten enen male ondeugdelijk is. Wanneer deze nieuwe ramp zich voltrekt, zijn
plannen tot verbetering ervan in overweging genomen door het college van
Burgemeester en Wethouders. De belangrijkste stukken, de perkamenten
oorkonden, hebben niets te lijden gehad, omdat deze op een dusdanige
plaats apart stonden dat deze bij de minste aanleiding daartoe konden
worden weggesleept naar een ander gebouw. Intussen zijn wel vele vellen
papier en oude registers verzadigd van het water dat door het plafond blijft
druppelen, tot men gaten hakt in de zoldering en het water opvangt in
inderhaast aangerukte tonnen en emmers. De burgemeester belt naar een
van de directeuren van de boekbindersfirma C. H. F. Wöhrmann en Zonen
en vraagt om hulp. Deze komt met zes boekbinders "en een jongmaatje"
13