zelfheeft hij hier zijn opleiding ontvangen aan de Normaalschool.
Op 21 april 1883 komt hij in het bezit van de on derwij sacte. Daarmee ligt een
carrière in het onderwijs in het verschiet. Maatschappelijk gezien zou je mogen
zeggen dat het een vooruitgang betekent voor de familie Gimberg. In mei 1883
volgt zijn benoeming tot onderwijzer aan de openbare lagere school te Linde in
de gemeente Vorden. Daar staat hij maar kort voor de klas. Negen maanden na
zijn vertrek uit Zutphen wordt hij weer ingeschreven door de ambtenaar in het
bevolkingsregister. Gimberg is hier benoemd aan school E in de Polsbroek. Het
onderwijs, dat hem volgens zijn vrienden kennelijk gemakkelijk afging, heeft zijn
hart nooit gehad. Zijn activiteiten als assistent-archivaris geven hem méér moge
lijkheden zijn hobby en hartstocht te beoefenen en te beleven dan zijn functio
neren in het onderwijs.
Per 1 november 1892 verleent de Raad hem, op eigen verzoek, ontslag als
onderwijzer. Tegelijk benoemt de Raad hem tot ambtenaar ter secretarie. Hij is
dan al bijna vier jaar actief als assistent-archivaris. Deze functie doet wat merk
waardig aan: hij is assistent van een archivaris die er helemaal niet is. Sedert het
vertrek van L.A.F.H. baron van Heeckeren op 4 september 1883 heeft de stad
geen archivaris in dienst. Men "redt zich" met assistenten! Toch worden er wel
pogingen in het werk gesteld Gimberg volwaardig archivaris te laten worden,
maar deze stranden steeds in de Raad. Zo ook in 1907sOp 11 november van
dat jaar staken de stemmen wanneer het kersverse raadslid mr. A.S. de Blécourt
een motie indient teneinde een archivaris te benoemen. Dit voorstel blijkt geen
schijn van kans te hebben, vandaar dat hij dit afzwakt tot "tij de lijk-archivaris"
(wat hij zich daarbij ook moge hebben voorgesteld). Tegen stemmen de raads
leden Klaassen, Sölner, Lagerwey, Cuperus, Molenaar, Albers en Labrijn. De
overige zeven leden stemmen voor. In de vergadering van 2 december 1907 her
haalt zich deze stemming. Daarmee is deze motie verworpen. Gimberg wordt
voorlopig geen archivaris. En dat is toen ongetwijfeld een bittere teleurstelling
voor hem geweest!
Iets daarvan klinkt ruim twee en twintig jaar later nog door in de door hem
uitgesproken dankrede, ter gelegenheid van de huldiging die hem ten deel valt
wanneer hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: "Ik ga niet trotsch op
het weinige dat ik heb gepresteerd; ik deed dat ondanks tegenslag en droeve erva
ringen, maar ik heb steeds volgehouden omdat ik voor onze stad een groote
liefde heb" 6.
Toch wordt zijn benoeming tot gemeentearchivaris werkelijkheid, al is het dan
bijna tien jaar later. Het college van Burgemeester en Wethouders benoemt hem
op 21 september 1918, met terugwerkende kracht op 1 juli 1918 tot archivaris.
Daarnaast blijft hij algemeen wijkmeester (daartoe is hij in 1896 al benoemd).
Naar zijn laatste functie wordt hij betaald. Voor zijn werkzaamheden aan het
archief krijgt hij een "schadeloosstelling". Zijn benoeming tot archivaris heeft hij
te danken aan het toeval! Wanneer de verordening, regelende de inrichting en be
zoldiging van het personeel ter secretarie, in de Raad wordt behandeld, wordt er
veel gepraat (tot in geheime vergaderingen toe) over de totaal onjuiste wijze
89