DE BANK VAN LENING TE ZUTPHEN 1589-1795
door L.J. Rietema.
Alvorens de geschiedenis van de Zutphense Bank van Lening te bespreken is
het gewenst enige woorden te wijden aan de Banken van Lening in het algemeen.
Het bedrijf van Bank van Lening, Taeffel van Leeninge, Table de Prest in het
oud-Frans, werd in de latere Middeleeuwen, in de 16de tot in de laatste helft van
de 17de eeuw in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden vrijwel uitsluitend
uitgeoefend door Italianen. De meesten hunner waren afkomstig uit Piemontois,
het westelijk deel van Lombardije, de landstreek rond Turijn en de aldaar gele
gen plaatsen Asti, Chieri, Montechiaro. In de archivalia worden zij veelal aange
duid als 'marchant piemontios', koopman van Piemonte, soms ook als Lombard.
In de analogie hiervan werd het perceel waar zij hun bedrijf uitoefenden de Lom
bard, Lommerd genoemd. In verscheidene steden - ook te Zutphen - houdt een
straatnaam de herinnering vast aan het feit dat daar indertijd dan wel heden ten
dage de Lommerd, de Bank van Lening was of nog is gevestigd.
Van een voor een geheel land geldend muntstelsel was toentertijd geen spra
ke: de meeste West-Europese steden hadden een eigen munt. Op de 15de-eeuwse
jaarmarkten als onder meer de Foires de Lyon kwamen de kooplieden uit Vlaan
deren en Artois met hun linnen en laken, de Italiaanse kooplieden met hun over
land aangevoerde zijde en specerijen, terwijl ook de Italiaanse geldwisselaars aan
wezig waren. De afstand tussen geld-wisselen en geld-lenen/krediet-verschaffen is
niet groot.
Deze wisselaars vestigden zich dan ook in de steden, kregen van de Landsheer
een octrooi tot het houden van een Taeffel van Leeninge, en vaak ook van de
stad het burgerrecht. De Landsheren verkeerden door hun vele oorlogen en hun
meestal uiterst extravagante hofhoudingen nagenoeg constant in financiële nood.
Voor het verleende octrooi moesten dan ook recognities betaald worden: bij de
verlening een eenmalig bedrag, meest propyn, ook wel rantsoen genaamd en
voorts jaarlijks een bepaalde som, als pensioen aangeduid. Het octrooi was dus
een gunst van de Landsheer aan een persoon en diens compagnon(s) verleend.
Gedurende de looptijd van het octrooi genoot de houder voor zich, zijn fami
lie en ook zijn 'dienaeren' verschillende privileges. Zo genoot hij van de Lands
heer bescherming en 'sauvegarde', mocht hij naast de exploitatie van de Tafel
'koopmanschap doen', kon hij aanvankelijk zonder toestemming van de Lands
heer zijn octrooi bezwaren of aan een derde overdoen. Het gevolg van dit laatste
was dat vaak een aantal octrooien in één hand kwam, waardoor de betreffende
tafelhouder een vrij machtige financiële positie verkreeg. Men dient deze tafel
houders dan ook niet te beschouwen als "pandhuishoudertjes", doch als de voor
lopers onzer huidige banken.
De katholieke en na de Reformatie ook de protestante kerken stonden zeer
afwijzend tegen het nemen van interest, rente (woeker). Hun afkeer was gegrond
op een aantal bijbelteksten, waarvan ik hier slechts moge aanhalen: Lucas 6,
46