JAARVERSLAG ARCHEOLOGIE 2017
BERGHEGE/MORGANLAAN
Tekst: Bert Fermin, Jos van Dalfsen en Michel Groothedde
2017 was wederom een enerverend jaar voor Team archeologie van de gemeente Zutphen. Een hoogtepunt was ongetwijfeld
de opening van de Musea Zutphen in de Hof van Heeckeren in mei van dat jaar. Er is hard gewerkt om aan de hand van
veel archeologische vondsten, collectiestukken uit het Regionaal Archief en Stedelijk Museum het Verhaal van de Stad te
vertellen. En met succes. De reacties zijn unaniem lovend. Het is voor het eerst dat de archeologische collectie zo prominent
wordt geëxposeerd (waaronder De Prinses van Leesten, de Vikingaanval, de koningspalts, de 13e-eeuwse kogge en het
kwadrant). Ook Team Archeologie 'zit in de kijker'. Vanuit de museumzalen is er op twee plekken zicht in de ateliers van
Team Archeologie. Men ziet er de verwerking, conservering en restauratie van archeologische vondsten. Ook vonden er in
2017 weer vele opgravingen plaats.
Aan de Berghegelaan in Zutphen-Leesten (ten noorden van
de ringweg N314), werd voorafgaand aan de aanleg van een
nieuwe straat (Morganlaan) en de bouw van 42 huizen een
opgraving verricht. Deze grensde aan een eerdere opgraving
aan weerszijden van de Looërenkweg. Dat project heeft
onder meer 32 prehistorische boerderijen, 103 bijgebouwen,
drie prehistorische graven, een ven en vier middeleeuwse
erven opgeleverd. Strak tegen het nu opgegraven plangebied
aan werden bijvoorbeeld de resten van de van oorsprong
middeleeuwse boerderij Berghege opgegraven. Anderzijds
sloot het plangebied aan op het urnenveld bij het Meijerink,
dat deels is onderzocht in 1997 en 2010. Van beide zaken werd
echter (vrijwel) niets aangetroffen. De focus kwam te liggen op
een ven dat nog niet eerder bekend was omdat het terrein in de
afgelopen eeuwen is geëgaliseerd. Daarbij is ook het zandkopje
waar Berghege zijn naam zeer waarschijnlijk aan te danken heeft,
verdwenen. Dit zandkopje maakte, net als het ven, deel uit van
het rivierduinlandschap rondom Zutphen. Berghege lag aan
de zuidoostelijke rand van de Looërenk, een langgerekt, sterk
geaccidenteerd rivierduin. Aan de noord- en westzijde werd dit
begrensd door de Ooyerhoekse Laak, aan de zuid- en oostzijde
door het moerasgebied Leestense Broek en het Rouwbroek. Tot
nu toe zijn op de Looërenk drie vennen aangetroffen. Het ven
bij Berghege mat ca. 25 x 20 meter en was ca. een meter diep. In
het ven waren drie duidelijke veenlagen aanwezig, die alle drie
paleobotanisch zijn onderzocht. De onderste leverde een beeld
op dat past bij een vegetatie van net na een glaciaal, wat zowel
voor de Allerodperiode (ca. 13.900 -12.850 BP (BP Before
Present, voor het jaar 1950), net vóór de koude late Dryas) als
voor het Preboreaal (ca. 10.640-11.650 BP, net na de late Dryas)
geldt. Dit manifesteert zich onder meer in een open dennen-
berkenbos, waarbij de den oververtegenwoordigd is.
Het middelste veenniveau heeft veel vondstmateriaal opgeleverd,
waaronder een groot deel van een wikkeldraadpot, scherven van
onder meer potbekers, een wrijfsteen en grote stukken kwarts.
Dit aardewerk dateert uit de vroege bronstijd (ca. 2000-1800
v.Chr.). In het pollenspectrum is els dominant (een boom
van de natte zone rond het ven), terwijl ook eik, hazelaar en
esdoorn voorkomen. De laatste soort komt pas voor vanaf het
Subboreaal (ca. 5.660-2.400 BP). Het aandeel boompollen is
hoog in verhouding. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor
cultuurgewassen of akkeronkruiden. Toch weten we zeker dat die
in de omgeving geweest moeten zijn: archeologisch is een vroeg
bronstijderf bekend dat vlakbij heeft gelegen (ten oosten van de
Looërenkweg iets ten noorden van 't Hummel) en ook bij het ven
zelf moet een erf hebben gelegen: er is immers sprake van een
waterkuil en een grote materiële neerslag inclusief een strooiing
van houtskool uit deze periode. Waarschijnlijk lag dit erf op de
later afgegraven zandkop naast boerderij Berghege. Bewoning
in deze tijd ging in alle gevallen gepaard met akkerbouw. Het
ven zelf was in deze periode overigens alleen een drasse plek,
geen open water. Ook dit is vanuit archeologisch perspectief
niet meer dan logisch: een waterkuil leg je immers niet aan in
open water omdat dat zinloos is. Ook op de Looërenk zijn de
bronstijdwaterputten aangelegd op de diepste plekken in het ven,
dat op dat moment niet meer watervoerend was.
De waterkuil in het ven heeft een diameter van 1,2 meter en was
ca. een meter diep. Hoewel er bekapt hout (hazelaar) is gevonden
in de put, heeft deze geen beschoeiing gehad. In de vulling werd
verder het nodige aardewerk gevonden, alsmede een vuurstenen
pijlspits en een complete granieten maalsteen (zadelvorm).
Deze laatste is pas op de plek gelegd nadat de kuil opgevuld
was. Mogelijk gaat het om een zogenaamd verlatingsoffer. Het
aardewerk omvat potbekeraardewerk en verder ook minder
duidelijk, onversierd aardewerk. Een tweede, kleinere kuil kan
mogelijk eveneens als een waterkuil worden aangemerkt. Hoewel
vondstmateriaal hierin ontbreekt, is het goed mogelijk dat het
hier om de voorganger van de grote waterkuil gaat.
28 Zutphense Pracht