Dendrochronologisch onderzoek
Bakkerij
De leeftijd van hout wordt bepaald aan de hand van
jaarringen. Om te bepalen hoe oud een bouwwerk
is, worden uit de balken houtmonsters genomen.
Daaraan is te zien in welk jaar de boom is geveld.
Zo'n monster geeft dus het kapjaar aan, niet het
bouwjaar van een pand. Maar omdat vers hout veel
makkelijker verwerkt kan worden dan droog hout,
wordt het in de regel vrij snel na de kap gebruikt. En
mocht de dendrochronologie geen uitsluitsel geven,
dan zijn er altijd nog de schriftelijke bronnen, waaruit
kan worden opgemaakt of hout direct na de kap is
verwerkt.
Hoeveel tijd er zit tussen het kapjaar en het bouwjaar
is vooral bij eikenhout vrij makkelijk te bepalen, omdat
dat hooguit twee jaar mag zijn. Uit de balken van het
pand aan de Turfstraat 10 zijn drie monsters geboord,
elk zo'n 20 centimeter lang. Daaruit blijkt dat er twee
soorten hout zijn gebruikt: eikenhout (Quercus) en
rood kersenhout (Prunus avium). Die laatste houtsoort
is bijzonder, omdat die weinig voorkomt. Uit de twee
monsters van eikenhout valt op te maken dat de ene
eik in 1519 is gekapt, en de andere rond 1525.
zou de oude granieten wastafel kunnen verklaren die er nog
steeds staat. "De Jugendstil-bloemmotieven op het behang,
de glas in lood-ramen, de oogvormige raampjes, de granieten
wastafel, de honderdjarige tegels waarmee de muren op veel
plaatsen zijn bedekt... Als je al die Jugenstil-elementen ziet,"
mijmert Frans hardop, "zou je denken dat het pand honderd
jaar geleden een totale facelift moet hebben gekregen." En dat
blijkt ook zo te zijn.
In het Regionaal Archief Zutphen bevindt zich een aanvraag
van J.H. Mulder, die de gemeente in 1920 toestemming vroeg
om zijn bakkerij in Turfstraat 10 te verbouwen. Volgens het
adresboek in het Regionaal archief woonde er al eerder een
bakker. In 1871 was dat broodbakker J van Dijk. Twee jaar
later was dat bakker J. Brinkman. Vanaf 1940 is het van de
directeur van de broodfabriek Mulder. Op de bouwtekeningen
uit 1920 is te zien dat het voorste deel van het pand de winkel
was, daar werd het brood verkocht. Dat kan de ingebouwde
open kast verklaren, grote kans dat daar de verse broden in
lagen. Langs een wand in de bakkerij zitten, een paar meter
boven de grond, kastdeuren. "Ik weet niet wat dat vroeger is
geweest, een slaapruimte misschien?" vraagt Frans zich af.
Heel vroeger misschien wel, maar ten tijde van bakker Mulder
diende de ruimte achter de deuren ook al als kastruimte.
Achter de voormalige bakkerswinkel, waar nu de tafels en
stoelen staan waar de klanten koffie en thee drinken, bevonden
zich destijds een woonkamer en een gang. Daar achter was de
bakkerij, met links een grote oven. Achter de bakkerij bevond
zich een bergplaats, even groot als de bakkerij. De zaken
gingen blijkbaar zo goed, dat bakker Mulder in 1920 de muur
tussen de bakkerij en de bergplaats liet weghalen, waardoor de
bakkerij twee keer zo groot werd. Achterin het pand, waar nu de
toiletten van de koffiespeciaalzaak zijn, kwam een veel grotere
oven te staan.
Onder het hele pand bevindt zich een gewelvenkelder. De
stortkokers naar de straat, waar de kolen in werden gekieperd,
zitten er nog. "Achterin lag een bergje kolen, dat hebben we laten
liggen", zegt Frans. "We hebben er honderd jaar oude flessen
gevonden. En een kolenkit. Die staat nu bij de ingang en doet
dienst als paraplubak."
Tekst: Nicolien van Doorn
Zutphensepracht.nl 21