I
.1
xny 3 na xHajr
Si pan mabw 33 nijrbx 3 nos
"tn?ox öón
•'z.
i
‘SS
-j-an 3^:13
Agnes van Brussel
43
later een neef. In 1949 kwam ze door toedoen van de Joodse
organisatie Esra Hajeled terecht bij een Joods echtpaar In Dieren.
“Mijn pleegvader had ondergedoken gezeten tijdens de oorlog
en mijn pleegmoeder overleefde meerdere de kampen. Zij gaven
me een opvoeding in de Joodse traditie. Ik heb nog een warme
herinnering aan mijn Joodse lessen in Zutphen. Ik ging er met de
bus naar toe. Meneer Vomberg haalde me op van de bushalte en
gaf me thuis limonade en iets lekkers en bracht me dan naar een
café aan de Nieuwstad. Daar achter een bruin fluwelen gordijn
kreeg ik Joodse les.”
Sparen voor een steen
De restauratie van de begraafplaats is zeker nog niet voltooid en
vraagt nog steeds veel tijd en aandacht. “Soms vragen mensen
me, waarom ik me zo inspan voor dit doel. Mijn belangrijkste
drijfveer is het feit dat ze er niet meer zijn. En dan bedoel ik drie
generaties Joden, die in de oorlog zijn vermoord. Mijn grootvader
was 95 toen hij levend bij Sobibor aankwam. De oorlog was een
verschrikking, maar er gebeurden ook wonderlijke dingen. De
familie De Vegte op de Barlheze bood onderdak aan de familie
Krukziener. Ze waren met z’n tienen. Een van hen, Elizabeth,
overleed en dat leverde een groot probleem op. Je kon immers
in de oorlog geen joodse vrouw begraven zonder op te vallen en
iedereen in gevaar te brengen. De vrouw des huizes besloot haar
achter op de fiets te nemen en stroom afwaarts bij de Berkel te
leggen, zodat men kon denken dat ze meegevoerd was met de
stroom. Na de oorlog bleek ze hier toch begraven te liggen.”
Wandelend over de begraafplaats wijst Hannie het graf van
Elizabeth Krukziener aan. “Zij is de tweede vrouw die gekozen
is voor de tentoonstelling. Via het archief is men veel over haar
te weten gekomen.” Wijzend op de stenen met de verschillende
Hebreeuwse en Nederlandse opschriften legt ze verder uit.
“Vroeger kon je sparen voor een steen bij de Joodse gemeente.
Ook arme joden deden dat wel. Tegenwoordig krijg je een
plekje als je lid bent van de Joodse gemeente. Je moet zelf de
steen en begrafenis betalen. Dat is overigens goedkoper dan een
gewone begrafenis. We doen immers alles zelf. Vroeger werd de
overledene hier in het Metaheirhuisje gewassen en legden we het
lichaam in de kist. Nu is dat niet meer toegestaan op grond van
de Wet op de lijkbezorging. We gaan nu naar het ziekenhuis of
naar het mortuarium. In het Metaheirhuisje vinden de gebeden
plaats voorafgaand aan de begrafenis. Het liefst zouden we de kist
zelf dragen maar dat lukt ons niet meer. Daarom is er een baar op
wielen. Ik zou graag een opvouwbare hebben. Die neemt minder
plaats is en het is toch al woekeren met de ruimte in het kleine
huisje.”
Kurk en zwarte verf
Hannie wijst op het gras vol klaver en mosjes. Biologen komen
hier kijken vanwege de bijzondere planten. Er wordt hier uit
principe nooit gespoten. Ook bij de grafstenen willen we zo min
mogelijk ingrijpen. Naarmate ze ouder worden zien ze er slechter
uit. Bij de oudste steen raapt Hannie behoedzaam wat schilfers op
uit het gras. “Dit graf staat wel op de nominatie om gerestaureerd
te worden omdat het gemaakt is van uniek materiaal in
Nederland.” Veel van de andere grafstenen zijn weer leesbaar
gemaakt door vrijwilligers. Met kurken en zwarte verf lichten ze
de letters weer op. Het is monnikenwerk, maar de vrijwilligers
doen het graag. “Het is een fantastische ploeg mensen, die plezier
met elkaar hebben. Er valt hier geen onvertogen woord.”
Meer over de geschiedenis van de Joodse begraafplaats in het
artikel van Hendrik Haafkens in Zutphense Pracht nr. 2 (digitaal
op www.zutphensepracht.nl)
o
m