omringende platteland en mensen van
buiten de Graafschap mochten helemaal
niet bedelen.7 Als herkenningsteken moest
de melaatse bedelaar wel een zwarte
mantel en een zwarte hoed met witte
band dragen, alsmede een klikspaan
of Lazarusklep8 (klepper) om mee te
klaplopen.
In de tweede helft van de 16e eeuw
bivakkeerden groepen melaatsen buiten de
stad in de buurt van de Holsterbrug (einde
van de Deventerweg bij de oprit naar het
Twentekanaal).9 Toch wordt ook melding
gemaakt van leprozen die binnen de stad
sliepen. In 1545 bijvoorbeeld maar ook
in de jaren '60 van de 16e eeuw verbleef er
een melaatse in de Hof van Slyndewater.
Een interessante ontwikkeling was het
oprichten van het leprozengilde in 1550.
Dit werd opgericht om aan te tonen dat
ook leprozen fatsoenlijke, hardwerkende
en Godvrezende lieden konden zijn. Pas na
bewijs van goed gedrag kwamen leprozen
in aanmerking voor het lidmaatschap van
dit gezelschap.
Het Zutphense rampjaar 1572 betekende
ook een ramp voor het leprozenhuis.
Op 10 juni werden de Worf en het nabij
gelegen Franciscaner Observantenklooster
Galilea verwoest door de troepen van
graaf Willem van den Berg.10 Het klooster
Galilea (het Gallee) werd nooit meer
opgebouwd, maar in 1575 gaf bisschop
Aegidius de Monte van Deventer
toestemming om met de stenen van het
verwoeste klooster een nieuw leprozenhuis
te bouwen op voorwaarde dat op de
heilige plaatsen van het klooster een kapel
zou worden gebouwd. In 1592 wordt in
het Memoriën- en Resolutieboek van de
stad een transactie vermeld waarbij de
stad leien en stenen ontvangt in ruil voor
een waardeel voor de Worf om twee
koeien te weiden op stadsgrond. Blijkbaar
functioneerde de Worf op dat moment
dus nog wel op een bepaalde manier. Hoe
precies blijft onduidelijk. Op een kaart
van Hogenberg uit 1591 van het beleg van
Zutphen is het gebied afgebeeld zonder de
Worf en ligt op de plaats van Galilea een
schans, die al in 1586 wordt genoemd.11
Wellicht was er toen reeds sprake van een
stichting met de naam de Worf, terwijl het
gebouw zelf toen al onbewoonbaar was.
Het leprozenhuis bevond zich in 1586 en
1591 in ieder geval midden op het slagveld.
In 1596 werden er nog meer stenen van
de Worf gebruikt voor reparaties aan
de Nieuwstadspoort die beschadigd
was door oorlogsgeweld, en in 1603
gebeurde hetzelfde voor reparaties aan
de Laarpoort. Uit de vermelding over de
Worf dat seckere graeven aldaer ut den
grondt gehouwen en oipgeslagen in het
vleiszhuis (Burgerzaal)12 werden, kunnen
we verder opmaken dat het bijbehorende
begraafplaatsje van de leprozen werd
geruimd en dat het dan definitief einde
oefening is voor het leprozenhuis.
Mogelijk zijn de beenderen van de
leprozen later bijgezet in de Melatensteeg,
maar zeker is dit niet.
Overigens lijken er op dat moment al geen
melaatsen meer te zijn rond Zutphen.
In 1604 besloot de magistraat dat de 12
molder rogge uit de goederen van R.
van Raesfelt waar de melaatsen recht
op hadden aan het Diaconie-weeshuis
te geven, op voorwaarde dat als er weer
melaatsen zouden zijn, die de rogge weer
konden opeisen. In 1609 lezen we echter
dat S. Huirmans jaarrente aflost aan de
leprozen en de Worf. Het zou kunnen
dat de Worf dan al aan de Melatensteeg
gelegen is (de naam Worf voor het huis
aan de Melatensteeg wordt tot begin 18e
eeuw gebruikt). De eerste echt zekere
vermelding van de vestiging van het
leprozenhuis in de Melatensteeg dateert
echter pas uit 1615, als in het historisch
kadaster de zinsnede naar het leprozenhuis
opduikt, waarbij de kadasternummers
duidelijk betrekking hebben op de
Melatensteeg. Opvallend is dat de vestiging
binnen de vestingmuren chronologisch
samenvalt met de bouw van de vesting. We
weten erg weinig over dit melaatsenhuis.
Op 17e-eeuws kaartmateriaal als dat van
Blaeu en van Geelkercken zien we op
de percelen F 1591-1594 wel een huis
getekend, maar zonder verdere details.
Of hier bijvoorbeeld een begraafplaatsje
en een kapelletje bij hoorden is allerminst
zeker.
Gedurende de gehele 17e eeuw zijn er
vermeldingen van het leprozenhuis aan
de Melatensteeg. In 1703 overleed echter
de laatste leproze, Jacob Hendriks. Hij
ontving 82 - 84 gulden per jaar uit fondsen
van de Worf plus gratis kost en inwoning
en het recht op eenmaal per week bedelen.
Zijn toelage verloor hij echter toen een
arts vaststelde dat hij weliswaar blazen
had, maar niet melaats was en bovendien
een 'quaad en dartel' leven leidde. Na
zijn overlijden werden zijn vrouw en
kinderen uit huis gezet en werd het pand
werd verhuurd. Pas in 1729 werd het pand
publiekelijk verkocht. In 1739 wordt er
voor het laatst aan de melaatsen in relatie
tot dit pand gerefereerd.
In de 18e eeuw was lepra voor zover na te
gaan geheel verdwenen in Nederland.
Hoewel het leprozenhuis aan de
Melatensteeg niet óp het opgravingsterrein
lag maar er pal tegenover vormde
dit project op de hoek Melatensteeg
Halvemaanstraat toch een aanleiding om
Locatie van het melatenhuis in de Melatensteeg (in rood) op de kadastrale minuut van 1823
Leprozen op een laatmiddeleeuwse afbeelding
De voorste man draagt een hoed en een klepper
43