Van wormen en flieringen BH Monumentenzorg In deze nieuwe rubriek komen vak termen uit de wereld van de monu mentenzorg aan bod In deze nieuwsbrief zullen enkele veel ge bruikte termen behandeld worden die bij een bezoek aan de zolder van pas kunnen komen, zoals wormen en flieringen! Een kap met hellende dakvlakken zoals die op veel oude huizen in Zutphen maar ook elders te bewon deren is, was tot in de 20ste eeuw een veel toegepaste dakvoim om het hemelwater buiten te houden. Lange tijd was het ook de enige con structief zekere manier. In de loop van de 19de eeuw komt het plattere zinken dak in beeld en vanaf het be gin van de 20ste eeuw begon het platte dak zijn opmars, maar die dak typen vallen in dit verband buiten beschouwing. Voor een snelle afvoer van regen, hagel en sneeuw werden in Noordwest Europa daarom tot die tijd steile dakhellingen geconstru eerd. Aangezien het gewicht van dakvlakken die zijn belegd met dak pannen aanzienlijk is, werden al vroeg hulpconstructies opgericht die het dak stabiliteit en draagkracht meegaven. Deze constructies gaan vaak uitzon derlijk lang mee. De oudst bekende kapconstructie in Nederland is die van de St. Servaaskerk in Maastricht en dateert uit de 12e eeuw! De foto laat de constructie zien van één van de twee kappen van het oude stad huis. Deze constructie is onlangs met jaarringenon- derzoek geda teerd op ca. 1451. Het gaat hier om een tussen 1400 en 1800 zeer veel toege past type, dus de kans dat u als lezer een dergelijk exemplaar op zolder te gen komt is groot. De nummers in de verklarende tekening verwijzen naar de tekst en vice versa. 1. De worm of flieringbalk Deze balk waarvan de naam met een 'f' wordt gespeld is voor de constructieve eenheid van de kap van groot belang. Hij verbindt namelijk meerdere gebinten (be staande uit 3,4 en 5 samen) in de lengte. Er zijn er altijd twee, aan elke zijde van de kap één. 2. Windschoor Zorgt voor extra stabiliteit in de lengte van de kapconstructie. Worden meestal aan de bovenzij de met een houten pen vastgezet aan de fliering en aan de onder zijde tegen het spantbeen (3.) ge spijkerd. 3. Spantbeen Over het algemeen kan gezegd worden: hoe krommer hoe ouder en hoe strakker hoe jonger. Dit hangt samen met de introductie van zaagmolens vanaf de 17de eeuw. Net als de overige onderde len van de kapconstructie zijn ze meestal van eiken gemaakt. Dit materiaal wordt in de loop van de 17de eeuw schaars in Nederland en wordt dan in de bouw geleide lijk vervangen door grenen. 4. Dekbalk Hiervoor geldt min of meer het zelfde verhaal als voor een spant been. De dekbalk zal echter meestal het meest rechte onder deel van een gebint zijn. 5. Korbeel Geeft het gebint (onderdelen 3,4 en 5 samen) de noodzakelijke dwarsstabiliteit. Ook voor dit on derdeel geldt dat vroege exempla ren krom zijn en jonge recht door de introductie van de zaagmolen in de 17de eeuw. 6. Dakspoor Op de daksporen (ook gewoon sporen genoemd) worden de pan latten gespijkerd die voor het leg gen van de dakpannen noodzake lijk zijn. Vroege exemplaren zijn meer vierkant dan rechthoekig en hebben een grote dikte (15 maal 15 centimeter). De sporen rusten op de flieringbalken en worden in de nok met elkaar verbonden door middel van spijkers of een houten pen. Deze laatste oplos sing is de oudste. 7. Haanhout Ook wel hanebalk genoemd. Deze dienen om de daksporen meer zijwaartse stabiliteit te ge ven. Ze zijn vaak met spijkers aan de sporen bevestigd, in de oudere kappen (globaal vóór 1450) met houten pennen. Jeroen Krijnen, Gemeentelijk bouwhistoricus, afdeling bouwen wonen en monumenten 6

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphen MoNUmentaal (2000-2012) | 2000 | | pagina 6