1. VONDSTOMSTANDIGHEDEN
2. CONSERVERING
2
De dierenresten zijn in 1995 geborgen tijdens de bouw- en restauratiewerkzaamheden ten
behoeve van de nieuwe huisvesting van de Stichting Studiecentrum Rechtpleging en het
Museumhotel (Edenhotel) in het hart van de binnenstad van Zutphen. De resten zijn afkomstig
uit een ongeveer 1 meter dikke, vondstrijke laag in een rechthoekige, gemetselde beerput
achter "Huize van de Kasteele", en wel op een terreingedeelte dat ten tijde van de aanleg en
het gebruik van de beerput bij de aangrenzende Hof van Heeckeren behoorde. De overige
vondsten uit de laag stammen uit de periode 1650-1700. In deze periode was de eigenaar en
bewoner van de Hof heer Walraven van Heeckeren tot de Nettelhorst, ambassadeur van de
Republiek in Zweden, en lid van een Gelders adellijk geslacht dat in de late middeleeuwen
hoog aanzien verwierf. Aardewerkvondsten uit de beerput, met name een wijnkan uit het
Westerwald met medaillons met de koning van Zweden, ondersteunt het vermoeden dat de
vondstrijke laag het afval bevat van het huishouden van Walraven van Heeckeren.
Afbeelding 2: Het leegscheppen van de
beerput, met achter de damwand, het
deel dat niet opgegraven werd.
De dierenresten omvatten 350 zoogdierbotfragmenten, 314 vogelbotten, eierschaalfragmenten
van meerdere eieren, 42 visbotten en 79 schelpresten. De resten waren zeer goed
geconserveerd en nagenoeg nergens door de druk van de grond gebroken. Enkele
vogelpeesverbeningen zaten zelfs nog los tegen het bijbehorende middenhandsbeen van een
haan (fragment nr. 107), terwijl enkele tientallen vogelschedels nog nagenoeg compleet en aan
een stuk gebleven waren. Door de zeer dunne botwand en de zeer grote breekbaarheid wordt
van vogelschedels doorgaans weinig teruggevonden en dan nog veelal kleine fragmenten. De
verdeling van het vondstmateriaal voor wat betreft de hoogteligging in de beerput wijst erop
dat de vondsten bij het weggooien langzaam zijn weggezakt in een zeer zachte beervulling
(mededeling drs. M. Groothedde). De vondsten zijn met de hand verzameld uit de beerlaag,
waarbij kluiten uit de beerput gegooide beer met de schop doorzocht zijn (mededeling drs. M.
Groothedde). Hierdoor is het aan te nemen dat de meeste van de in de laag aanwezige botten
van kleine zoogdiertjes, kleine vogeltjes, vissen en amfibieën over het hoofd gezien zijn. Dat
deze in grotere hoeveelheden dan verzameld in de beerput aanwezig waren blijkt onder meer
uit meerdere vondsten van visgraten in beerresten, die aan botten waren blijven zitten, en door
de aanwezigheid van enkel de schedels en bekkens van twee zangvogeltjes, die door hun bolle
vorm meer opvallen dan de poot- en vleugelbotten. Vissen, zangvogeltjes, muizen en kikkers
zijn dus naar alle waarschijnlijkheid
ondervertegenwoordigd.
Behalve dierenresten is nog een
handvol pitten uit de beerlaag
geborgen.