8. CONCLUSIE 42 De resten uit de beerput van de Hof van Heeckeren geven het beeld van rijk gevarieerde maaltijden. Niet alleen de ruime variatie, maar ook de samenstelling daarvan wijst in veel opzichten op een zeer gefortuneerd huishouden met een sterk aristocratische inslag. Dit laatste moet enigszins gerelativeerd worden doordat de omgeving meer mogelijkheden geboden kan hebben die het onderhouden van een aristocratische levensstijl vergemakkelijkten, in vergelijking althans met andere regio's van Nederland, waar de archeologische faunacomplexen gevonden zijn die ter vergelijking gediend hebben. De hier onderzochte resten vormen tot nog toe het enige, onderzochte, gedateerde, postmiddeleeuwse complex van faunaresten uit adellijke context in het IJsselbekken. Jachtbuit speelde een niet geringe rol in het vlees dat op tafel kwam. Uitzonderlijk is vooral het voorkomen van resten van gegeten grootwild: edelhert en wilde zwijnen. Onder dierresten uit het grotendeels open en kale Nederlandse landschap van de 17e eeuw zijn de resten van deze bosdieren uiterst zeldzaam. De relatieve bosrijkdom van de Achterhoek, waar de van Heeckerens een landgoed bezaten, zal het houden van, en jagen op grootwild mogelijk hebben gemaakt, en wel in zulke mate, dat de elite van het nabijgelegen Deventer ook een hertenbout op tafel kon brengen. Ook het wilde gevogelte, dat geen zeldzaamheid geweest lijkt te zijn op de dis van de Heer van Heeckeren, zal op zijn minst ten dele in de omgeving van de Nettelhorst zijn geschoten: getuige de resten van korhoenders, die op de stuwwallen thuishoren. Daarnaast werden andere wilde hoendersoorten gejaagd, maar ook reigerachtigen en snippen, grotendeels soorten waarop de jacht aan geprivilegieerden was voorbehouden. Ook de op de Hof gegeten eenden en ganzen lijken vooral als jachtbuit op de Hof terecht gekomen te zijn. Ander wild, zoals konijnen en een das, naar alle waarschijnlijkheid ook jachtbuit, hoeft niet gegeten te zijn, en lijkt o.m. voor bont gebruikt te zijn, evenals de minstens vier katten, waarvan de kadavers na het villen "stankvrij" weggemoffeld werden in de beerput. Dergelijke kadavers, zoals ook die van diverse, vrij kleine honden, versnelden bovendien het ontbindingsproces van de beer. Dat hygiëne een zekere rol speelde suggereert ook de geringe hoeveelheid vraatsporen van dieren op de botresten. De resten van tamme dieren, die niet als jachtbuit op de Hof zijn beland, laten al evenzeer een dure smaak zien. Dure soorten, zoals lamsvlees, maar ook kalkoen en duif waren ruim vertegenwoordigd. Bovendien is bij alle soorten: runderen, varkens, kippen, kalkoenen en duiven, een aanzienlijk deel afkomstig van jonge dieren, die nog niet volgroeid waren, en geslacht werden vóór de leeftijd dat zij economisch gezien hun maximale vleesopbrengst zouden leveren. Daaronder waren ook zeer jonge dieren, van enkelen maanden oud, die door hun geringe vleesopbrengst zonder meer als luxe aan te merken zijn. De relatief minder jonge leeftijd waarop het merendeel van de gegeten schapen is geslacht, vergeleken met andere adellijke maaltijdresten, vormt één van de weinige punten waarop het In de Heeckerense beerput zijn, behalve mosselen, ook drie schelphelften van oesters aangetroffen. Deze waren dermate verschillend van kleur, structuur en grootte dat zij van drie verschillende schelpen afkomstig zullen zijn. Oesterschelpen waren veel zeldzamer dan mosselen, en zullen niet in grote hoeveelheden aangevoerd zijn. Zij worden ook veel minder vaak in archeologische vondsten aangetroffen, en zijn onder andere bekend van het Haarlemse Brinkmann-komplex (late middeleeuwen, deels adellijk), en de kastelen te Bergen (N.H.), Eindhoven en Horst (L.).88 Ook in de Deventer binnenstad is wel eens een enkele oesterschelp gevonden (eigen herinnering). Toch lijken oesterresten vooral te verwachten in rijke context. 88 resp. Zeiler 1991; De Jong 1992b en 1995

Periodiekenviewer van Erfgoedcentrum Zutphen

Zutphense Archeologische Publicaties | 1998 | | pagina 48